‘Erg mooi gisteren, het is fijn als je ergens Gods genade écht hoort.’
Je merkt, dat het o zo snel -en soms heel subtiel- vermengd wordt, zodat het niet
puur en zuiver meer is.
Onder gelovigen gebeurde dat supersnel; Paulus moest, nadat hij het evangelie
in Galatië had gebracht, haast maken om de brief aan de Galaten te schrijven.
De wettischen waren gekomen en hadden voor zuurdesem, gist, gezorgd.
De gevolgen waren niet alleen, dat zij dagen, maanden, vaste tijden gingen houden,
ook was er onderling nijd en onenigheid (meningsverschillen op de spits gedreven).
‘Het lijkt wel of dat nooit meer is opgehouden, want deze dingen hoor je vrijwel
overal waar gelovige groepen zijn. Wat mij wel opvalt: hoe wettischer, hoe erger
deze dingen voorkomen.’
Zeker. Het vlees van de mens speelt op en dan krijg precies hetzelfde wat je ook in
wereldse organisaties ziet. Mensen willen graag de boventoon voeren, belangrijk
zijn, anderen wegdrukken of opzij zetten en zo voorts.
In het lichaam van Christus gaat het anders, als het goed is.
Dat lichaam heeft één hoofd vanzelfsprekend, en dat is in de lijn met wat de
Heer tegen zijn discipelen zei: ‘Eén is uw Meester en jullie zijn allen broeders’.
Waar de geest van Christus werkt, zal er niemand zijn die alles overheerst
te midden van de verzamelde gelovigen. Iedereen dient.
Daar is geen sprake van leiders(chap), maar van dienaars(chap).
Ook dat is doorwerken van Gods genade!