Woord vandaag

‘Fijn om ons wat te verdiepen in Efeziërs 2.’

We zijn bevoorrechte mensen. We kunnen het plan van God overzien
en Hij zal alles leiden in overeenstemming met de raad van Zijn wil.
We zien, dat in Efeziërs 2:11-22 het gaat van de oude situatie: ‘eens’ (2:11),
‘in die era’ (2:12) naar: ‘nu echter’ (2:13) en ‘niet langer…
maar zijn’ (2:19).
De apostel geeft dus duidelijke tijdsbepalingen in de tekst.

Het gaat om de situatie van de volkeren. Hij schrijft: ‘…jullie, de natiën in
(het) vlees…de besnijdenis, in (het) vlees, door handen gedaan’ (2:11).
Let op, dat twee keer gezegd wordt: ‘in vlees’. Dat was de oude situatie,
waardoor gelovigen die geroepen werden uit de volkeren een onderge-
schikte plaats hadden ten opzichte van Israël. Door het werk van Christus,
door het kruis, blijkt nu een einde te zijn gekomen aan die plaats van de
gelovigen uit de volkeren. We zijn nabij gebracht in het bloed van Christus.

‘Dat houdt in, dat de gelovigen vanaf deze onthulling in Efeziërs op gelijk
niveau met die uit Israël zijn gekomen?’

Precies. En die plaats is, zoals dit stukje in Efeziërs zegt: ‘in één geest’ (2:18)
en ‘in geest’ (2:22). Dit typeert het huidige beheer van het geheimenis. Het

is alles ‘in de geest’, geestelijke zegen te midden van de hemelingen. Om de
geweldige geestelijke eenheid van de gelovigen in de nieuwe mensheid te
bewerkstelligen, moest eerst alle vijandschap tussen de twee groepen (uit
Israël en uit de volkeren) uit de weg geruimd worden. Dat gebeurde door
de kruisdood van de Heer Jezus Christus. Daardoor werd de vijandschap
gedood: ‘haalt de middenmuur van afscheiding neer (de vijandschap in Zijn
vlees)’ (2:14,15), en …’de vijandschap erin dodend’….(2:16).

Daardoor is er onderling vrede. Het woord ‘vrede’ komt in dit gedeelte vaak
voor (vers 14,15,17). Dit is het geval in de nieuwe mensheid (vers 15), die Hij
schept.

‘Maar wie uit Israël horen daar dan bij? Petrus en de andere apostelen van
de besnijdenis?’

Nee, Petrus en de andere apostelen van de besnijdenis horen niet bij de ek-
klesia die Zijn lichaam is. Petrus c.s. hadden een heel andere roeping. Zij

zijn bestemd voor het aardse koninkrijk van de hemelen, waar Petrus de
sleutels van had ontvangen. Die sleutel gebruikte hij op het wekenfeest in
Handelingen 2, waar 3000 tot bekering kwamen en geloofden in Jezus als
hun Messias. Zij zouden het koninkrijk op aarde binnengaan en hun be-
diening zou zijn, dat zij koningen en priesters zijn (1 Petrus 2:9,10). Door
de bediening van de twaalf ontstond de ekklesia die het koninkrijk van de
hemelen binnen zal gaan. Dat is de ekklesia waarvan de Heer Jezus tegen
Petrus in Mattheüs 16 zegt, dat de poorten van de hades die niet zullen
overweldigen. Dat is de ekklesia in Handelingen 5, met de noodlottige af-
loop voor Ananias en Saffira!

 

Woord vandaag

‘Een niet helemaal makkelijk stukje, dat Efeziërs 2:11-22.’

Het begint met de vaststelling, dat in het vlees de natiën eens
veraf waren. Zij konden niet naderen tot de God van Israël. Zij
werden echter dichtbij gebracht in het bloed van Christus. Zij
werden ‘onbesnedenen’ genoemd door de zo genoemde ‘besnij-
denis’. Dat hele onderscheid aan het vlees, besneden en onbe-
sneden zijn, speelt in de nieuwe mensheid helemaal geen rol
meer. De gelovigen in Christus Jezus zijn heel nauw met elkaar
verbonden, in het bloed van Christus zijn degenen die veraf wa-
ren, dichtbij gekomen.

‘Dit wordt door sommigen genegeerd en men stelt, dat de gelo-
vige uit de natiën zich moet aansluiten bij Israël.’ 

Met als eindresultaat dat die uit de natiën komen, zich moeten
houden aan de Mozaïsche, geschreven Thora. Men doet dan net
alsof de Efezebrief nooit geschreven is. Want juist in Efeziërs 2:
11-22 wordt onmiskenbaar duidelijk, dat in de geest de gelovigen
uit de natiën op hetzelfde niveau staan als de gelovigen uit Israël.
Het onderscheid valt weg in Christus Jezus (Galaten 3:26-28).
Dat is het prachtige resultaat van Gods redding in Hem.
Hij ontbindt of haalt neer de sorèg, de tussenmuur of middenmuur
van de stenen omheining. Dat was de muur op het tempelterrein
waar de natiën niet voorbij mochten gaan. Dat was een uiting van
de onderlinge vijandschap tussen Joden en heidenen in het vlees.

‘Dit is weggebroken in Zijn vlees aan het kruis?’

Toen Hij gedood werd aan het kruis, werd het vlees afgesneden,
en daarmee de vijandschap. Want Hij maakte vrede, Hij ís onze

vrede. De wederzijdse verzoening werkt uit in beide: Jood en hei-
den. Nu in Christus Jezus schept Hij de nieuwe mensheid waarin
vrede regeert. Het oude is weg. De middenmuur is weggebroken,
de wet van geboden in inzettingen is buiten werking gesteld.
Daarom leeft een gelovige niet onder het juk van de Thora, maar
in de vrijheid van Gods genade. Daarom zijn de gelovigen uit de
natiën niet slechts vreemdelingen die als gast mogen aanschuiven
bij Israël, nee, zij zijn gezamenlijk-burgers van de heiligen en horen
bij Gods familie!

 

Woord vandaag

‘Wat is het tweede aspect dat Efeziërs 1 noemt, waar de geest
van wijsheid en onthulling voor nodig is?’

Het eerste wat wij gaan zien als die geest van wijsheid en ont-
hulling in ons werkt, is: “wat de verwachting van Zijn roeping

is”. Daar hebben we van gezien, dat het gaat om onze verwach-
ing boven, te midden van de hemelingen, waar wij geplaatst 
zijn met Hem. Wij zullen daar de overstijgende rijkdom van 
Zijn genade in Zijn mildheid over ons tentoonspreiden. De he-
melingen zullen zien, dat wij bijzonder door Christus Jezus ge-
zegend zijn. Dit aspect was al uitgewerkt in Efeziërs 1:3-14. 

‘Ja heerlijk, fijn om dat te lezen, wat een verwachting he.’

Het tweede aspect is: “wat de rijkdom van de heerlijkheid van
Zijn lotgenieting te midden van de heiligen is”. Dit aspect heeft
alles te maken met wat in Efeziërs 2:11-22 staat. Juist dit gedeel-
te van Efeziërs heeft geleden onder zwakke vertalingen en een
volkomen verkeerd begrip. Daarom bidt de apostel om die geest 
van wijsheid en onthulling. Anders blijft de mens (ook de gelovi-
ge) steken in eigen wijsheid en blijft het verborgen voor hun ogen.
De Korintiërs konden deze boodschap niet ontvangen, deze ver-
borgenheden hebben namelijk te maken met de verborgen wijs-
heid van God, van vóór de eonen, tot onze heerlijkheid (1 Corin-
tiërs 2:7).

‘Moeilijk gedeelte, Efeziërs 2:11-22?’

Daar gaat het om eenheid. De twee groepen (uit Israël en uit de
andere volkeren) gelovigen blijken één te zijn geworden door de
wederzijdse verzoening, door het kruis. Zoals vers 16 bijvoorbeeld
zegt:
“en beiden in één lichaam met God door het kruis wederzijds zal
verzoenen, de vijandschap erin dodend”.
Beide groepen blijken één te zijn geworden door het werk van
Christus Jezus, die vrede maakte. Dat is een diepgaande geeste-
lijke eenheid. Dit wordt door de vleselijke gelovige niet erkend.
Daarom kon deze boodschap onder de Korintiërs niet gebracht
worden. Zij waren daar geestelijk gezien niet rijp genoeg voor.
In Christus Jezus vallen de vleselijke verschillen weg, omdat het
gaat om de nieuwe schepping. Hier wordt genoemd: “één nieuwe
mensheid” (vers 15). Dan ben je voorbij alle anderscheid van het
vlees. Uit welk volk je afkomstig bent, maakt niets meer uit. Als
gelovige ben je op gelijk niveau met alle andere gelovigen in Chris-
tus Jezus gezegend. Wat een genade! 


 

Woord vandaag

Zijn wij nu zó bevoorrecht, dat we inzicht hebben in Gods plan?’

Je bent inmiddels misschien zo gewend geraakt aan het écht
kunnen geloven van wat staat geschreven in de Schriften, dat je

het idee hebt nooit anders te hebben geweten. Maar het is in ons
leven ook anders geweest. We waren ooit in duisternis als het om
Gods plan met deze wereld, met Israël en met de gemeente, het
lichaam van Christus, gaat.
God heeft licht gegeven in ons duistere hart (2 Corinthiërs 4:1-6)
net zoals Hij het licht aandeed in de oude schepping die woest en
leeg en duister was geworden (Genesis 1:3).

‘Dat Hij dat deed he, je komt tot de conclusie, dat het uit Zijn liefde
geboren moest zijn.’

Ja toch? We hebben toch niets anders kunnen doen, dan die liefde
van Hem, waarvan wij hoorden in het evangelie van genade, beant-
woorden? En dat antwoord werkte Hij in ons hart! Ach, hoe lang-
er je de woorden van God in je laat werken, hoe meer je tot de slot-
som komt, dat Hij álles bewerkt in overeenstemming met de raad
van Zijn wil (Efeziërs 1:11). We hebben niets in te brengen. Het is
gewoon heel eenvoudig: genade van God. Van welke kant je het
ook bekijkt: Hij doet wat Hij zich had voorgenomen en de mens
deelt in de grote zegen en heerlijkheid van God, die uit dat voorne-
men, dat plan, naar voren komt.

‘Zoals de profeet het al zei: “Hij zal ál Zijn welbehagen doen”!’

Ja, Jesaja had dat ook gezien, al wist die ook niet hoe dat plan zich
verder zou ontwikkelen in deze tijd, waarin wij leven. Het is nu

het beheer van het geheimenis (verborgenheid, SV), het beheer
van de genade van God (Efeziërs 3:9,2). Dat wordt in de brief aan
de Efeziërs bekendgemaakt. Dat heeft Jesaja nooit kunnen vermoe-
den. In Jesaja staat wel, dat elke knie zich zal buigen en dat elke
tong zal belijden, dat Jahweh God is (Jesaja 45). Paulus laat in Fil-
ippenzen 2:9-11 zien, dat het gaat om alle schepselen, zowel die op
aarde leven als die in de hemelen zijn als die onder de aarde zijn.
En al die schepselen zullen dat van harte doen! 

Woord vandaag

‘Wat een verwachting hebben wij als lichaam van Christus toch!’

Ja, het is zo bijzonder. En wij kunnen er niet over uit. Voor sommigen
voert het te hoog of te ver. Maar we kunnen nooit te hoog of te groot van
Vader
 denken. Als Zijn zonen hebben wij toch in feite hetzelfde leven ont-
vangen als de
 Zoon zelf, hoewel wij nog niet zo’n heerlijkheid hebben ont-
vangen. Dat zullen
wij wel ontvangen, want wij hebben de geweldige belof-
te (en die was u mis
schien wat vergeten):

‘zoals wij het beeld van de aardse (van-aardbodem) dragen, zo zullen wij
ook het beeld van de hemelse dragen’ (1 Corinthiërs 15:49)

Voor het woord ‘hemelse’ staat hier letterlijk ‘op-hemels’, en dat is meer
dan alleen ‘hemels’. Het wijst op een grotere en hogere heerlijkheid. Nu is
het nog vernedering, aards, stervend. Straks is ons lichaam: verhoogd,
hemels, onsterfelijkheid.

‘Dat moet wel iets heel bijzonders zijn. Er wordt een lang hoofdstuk in de
eerste Korintebrief aan gewijd.’

We hebben geen flauw benul wat dat gaat worden. We kunnen proberen
er iets bij te denken aan de hand van wat de Schrift onthult. Dat is voor
ons genoeg. Er zit veel troost in. De Schrift is geen boek met alleen troost,
het is veel meer dan dat. De grote verwachting voor ons, de hemelingen,
Israël en de volkeren is heel fijn. Het gaat uiteindelijk om de God die de
verwachting aan ieder geeft! Het zal alles tot Zijn eer en verheerlijking zijn.
Geen ander boek zegt zoiets. En voor velen is de Schrift als geheel een ge-
sloten boek. Men kan er wel wat uit halen, zoals de 10 geboden als leefregel
en leren om te gaan met je naaste, maar dat is niet de kern waar het om
draait. Velen kennen de God van de Schriften niet echt. Evenmin weten
velen van wie Christus Jezus echt is.

‘God onthult zich in Zijn woord, en dat is heel veel, heb ik tot nu toe ontdekt!’

Dat is het. Als straks uiteindelijk God alles in allen is, zal voor eenieder
duidelijk zijn wie Hij is. Vooral leren wij dat door de brieven van de door
velen verlaten apostel. Men begrijpt de apostel van de natiën niet, om-
dat men liever alles van de Schrift op zichzelf wil toepassen en dat kan ab-
soluut niet. Anderen mijden hem en lezen liever de evangeliën of de andere
brieven. Zonder dat ze ontdekken dat in het evangelie van de verlaten apos-
tel de maximale breedte, lengte, hoogte en diepte van het geheimenis van
Christus bekend wordt gemaakt. Dat is echt allesomvattend. Een geweldige
boodschap van genade klinkt, dat is zonder voorwaarden. God wil niet ge-
hinderd worden door behulpzame menselijke handen. Alsof Hij het Zelf
niet kan. Het voorbeeld van Saulus is illustratief genoeg voor deze tijd
van genade. Hij was op weg in vijandschap tegen de gelovigen van die da-
 gen. Hij blies dreiging en moord tegen hen. Hij vervolgde Jezus actief.
En in die toestand kwam de Heer hem tegen en riep hem in weergaloze
genade en onmetelijke liefde!