‘Abel bracht van zijn kleinvee een offer, en Kaïn niet. Was dat het?’

Ja, we zitten daarmee in de goede richting. Abel bracht een dier van de eerste-
lingen van zijn kleinvee. Daarmee wordt voor ons duidelijk, dat hij het grote
onderwijs van Ieue Alueim (de Heer God) had begrepen. Die had een dier ge-
dood om de mens te voorzien van kleding, nadat de mens zelf van vijgenblade-
ren (product van eigen handen = eigen werken) zich schorten maakte.

‘Ja en wat nog meer, wat blijkt nog meer?’

We beseffen nog niet –vermoedelijk- hoeveel Adam en Eva hebben begrepen
van Gods onderricht in het offeren van een onschuldig dier. In elk geval zijn ze
gegroeid in het besef van wat de Prediker later zou vaststellen na onderzoek
en goed rondkijken in de wereld. ‘IJdelheid van de ijdelheden, alles is ijdelheid.’
Want de naam van Abel is vrijwel hetzelfde woord in het Hebreeuws als wat
in Prediker vertaald is met ‘ijdelheid’: het Hebreeuwse woord hebel.

‘Ja, en wat betekent de naam Kaïn dan?’

Dat betekent verwerven. Dus eerst kon de mens nog wat optimistisch vaststel-
len dat zij wat verworven hadden: een zoon. Maar later werd Abel geboren en in
de naamgeving gaf de mens te kennen dat zij ook waarnamen, dat hun eigen in-
spanningen ijdel waren, leeg. Toch kunnen wij uit hun leven afleiden, dat zij een
andere geestelijke inslag hadden. Kaïn werd bouwer van steden en Abel gaf door
zijn offerande aan een houding van aanbidding te hebben.