‘Zeg, dat wandelen van Efeziërs 2:10, is toch nu al?’

Dat is nu al, wonderlijk genoeg heeft Vader van tevoren goede werken
klaargelegd, in tegenstelling tot de dode werken van de wet (Thora).
Wij zullen daarin wandelen. Zoals we vaker gezien hebben, is Vader het,
die ons kracht geeft en de werken te doen geeft. In genade. Wij vinden
misschien dat wij tekortschieten. Dat is van onze –beperkte- kant beke-
ken. Van Gods kant gezien zijn wij altijd volkomen in Zijn Zoon.

‘Dat is fijn om weer te horen, dat heb je nodig.’

In je ziel kan het onrustig zijn, als je op jezelf ziet. Wanneer je Gods evan-
gelie erop naslaat, ontdek je iets geweldigs. Het is de glimlach van Zijn
genade. Wij zijn geredden in, leven in Zijn genade. Dat is Zijn heerlijkheid,
schepselen zoals wij zijn, om niet dat te geven wat zij niet verdienen.
Zelfs de kracht die wij hebben om deze woorden te lezen en er iets van
kunnen verstaan met ons hart, is genade van God.

‘Bijzonder hoor, we zijn rijk gezegend.’

En waar mogelijk, kunnen we dit ook doorgeven. We hebben dan geen
bijgedachte zoals vroeger. Toen dacht je –misschien- dat die ander, die
het niet aanneemt, voor altijd verloren zou zijn. Maar dat is niet zo. Het
evangelie zegt ons, dat Christus Jezus in de wereld kwam om zondaren te
redden. De mens doet al het zondigen en Hij doet al het reddingswerk.
Dat is door het kruis heen, dat wel. Een diepe weg van vernedering. Maar
Hij zal doen wat Vader Zich voornam: verzoening van alle schepselen!