‘De Heer was soms erg duidelijk.’

Ja Hij kon het rechtuit zeggen. De leiders van de Joden waren meestal
blind en bij sommigen (Nicodemus, Jozef) gingen de ogen open. Dat
de Heer af en toe blinden ontmoette, was tekenend. De letterlijke
blindheid was een type van de geestelijke verblinding van het volk en
vooral hun leiders. ‘Zoals de leiders zijn, zo is ook het volk’ is een be-
kend gezegde daarover.

‘Dat de Heer dat allemaal zei, was waar.’

Dat kon Hij zeggen: Ik ben (….) de weg, de waarheid en het leven.
Politicus Pilatus vroeg zich af: ‘Wat is waarheid?’ Dé filosofische vraag
van de mensen. Daarbij komt altijd: Waar kom ik vandaan en waar ga
ik naartoe? En: Hoe moet ik leven? (Ethiek). De Heer stond voor Pilatus,
de waarheid in persoon! Dat miste Pilatus, terwijl hij wel vaststelde, dat
in deze Mens niets was waardoor Hij veroordeeld kon worden.

‘Hij werd ten onrechte ter dood veroordeeld.’

Dat moest van de Joden. Zij hebben Hem overgegeven, en Petrus, vol
van de heilige geest, zei daarvan dat zij (de Joodse leiders) Hem gekrui-
sigd hadden (Handelingen 2:36). Dat moest heel het huis Israël weten.
Daarmee, en nu kijken we op een andere manier, oefenden zij onwe-
tend de functie van (hoge)priester uit, door het grote Offer te brengen,
dat alle andere offers onder het oude verbond ver overtrof!