‘Hoe zit het met 2 Thessalonicenzen 2?’
Ook dat is soms lastig te begrijpen, door een
gekleurde vertaling. Maar ook door uitleg
die er net naast zit, soms. Men vraagt zich
weleens af, hoe je vers 3 en 4 leest ten op-
zichte van vers 6-8. In de NBG-vertaling van
1951 lijkt het, dat eerst de afval moet komen
en de mens van de wetteloosheid zich open-
baart, die zich in de tempel van God zet.
‘Ja met die vraag zit ik al een tijd.’
We gaan daar eens rustig naar kijken. In de
NBG lezen we dit in vers 3 en 4:
laat niemand jullie misleiden op welke wijze
ook, want eerst moet de afval komen en de
mens der wetteloosheid zich openbaren, de
zoon des verderfs, de tegenstander, die zich
verheft tegen al wat God of voorwerp van
verering heet, zodat hij zich in de tempel
Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij
een god is
‘Zo lijkt het net alsof wij dat meemaken.’
Dat is de vraag, en dan spoort dat niet met
vers 6-8 waarin staat dat de weerhouder
eerst weg moet zijn voordat de wetteloze
uit vers 3 en 4 zich kan openbaren. En altijd
wordt gezegd dat de gemeente de weerhou-
der is. Dat kan niet volgens sommige lezers.
Men trekt de conclusie: de gemeente moet
toch door de grote verdrukking op aarde.
Daarom alle reden deze teksten goed te be-
kijken met de achtergrond ervan.