Wie er ook onder een juk slaven 
zijn, laten zij de eigen eigenaren 
alle eer waardig achten, opdat 
niet de naam van God en de 
onderwijzing gelasterd wordt.
          
1 Timotheüs 6:1

Slaven waren eigendom van 
hun meesters, de eigenaren. 
Dit vers stelt dat ook vast. 
Men was als slaaf bezit van de
eigenaar overgeleverd. Slaaf
zijn was niet makkelijk.
Zo anders is nu de verhouding
werkgever-werknemer. En dat
is nog niet zo lang het geval in 
onze westerse cultuur. 
Wat Paulus hier aanwijst, is 
dat de slaaf, in geloof opziet 
naar God, de Plaatser, en de 
eigenaar al de eer geeft. Zelfs 
waardig acht.
Dat kon ook lijden betekenen.
In elk geval stond de slaaf elke 
dag onder (grote) druk om dat 
te doen wat opgedragen werd.
Nu onderschikken basisprincipe
in het onderricht is, zou de slaaf
de aanwijzing gelovig volgen.
Hoe? In het vertrouwen dat 
de Heer genade zal schenken 
om zo Zijn Naam te eren.