In Genesis 1:28 staat, dat de mens vruchtbaar zou zijn en zich moest vermenigvuldigen om zo de aarde te vullen. Daarbij wordt óók gezegd, dat de mens de aarde moet onderwerpen. Het Hebreeuwse ‘kabash’ kun je vertalen met ‘onderwerpen’; dit geven de meeste Nederlandse vertalingen.
Iets verderop (1:31) staat, dat alles ‘zeer goed’ was. Dat vermeldt Genesis 1 alleen in vers 31. Was het daarmee een volkomen, een volmaakte situatie? Nee.
Daarbij is het goed om op te merken, dat de vertaling de laatste woorden van Genesis 2:3 niet optimaal is in bijvoorbeeld de NBG ’51. Daar staat voor de laatste twee woorden vertaald: ‘….scheppende tot stand had gebracht….’, terwijl de Staten-vertaling meer zegt: ‘ …..geschapen had om te volmaken…..’. Hier vertalen zij de richtinggevende Hebreeuwse letter lamed met: ‘om te’.
Hoewel het alles ‘zeer goed’ was, was het zeker niet ‘af’ of ‘volmaakt’. Dit blijkt ook uit dat wat de mens onder andere te doen krijgt: het ‘onderwerpen’ van de aarde.
We staan hier nog maar aan het begin van Gods weg met de mens. Deze mens was goed geschapen en zou beantwoorden aan het doel waarvoor God de mens schiep.
Is die mens ‘de kroon op de schepping’, zoals de NBG-vertalers als titel boven Psalm 8 hebben gezet? Nou, nee. Hebreeën 2 zet helder uiteen, dat Psalm 8 verwijst naar de zoon van Adam, Christus. Hij is de ware kroon op de schepping, de ware koning van alle volkeren. Hij zal het werk doen, waar de mensheid door de zonde in faalde. Maar toch was het ‘zeer goed’ in Genesis 1. Het was precies zoals God wilde dat het zou zijn! Hij had het zondigen van de mens al gezien en meer nog: Hij wilde ten diepste dat het zo zou gaan. Opdat de schepping de onpeilbaar diepe liefde in het hart van God zou leren kennen. Door het werk van…ja…de laatste Adam!