‘He ik heb nagedacht over jouw antwoord van gisteren. Je zei, dat Jezus omging met zondaren. Dat waren dus in feite ongelovigen. Maar het is toch zo, dat je, als je eenmaal een gelovige bent, er toch wel iets van je verwacht mag worden?’ Ja, de Heer Jezus ging om met hoeren en tollenaars en dat werd hem verweten, men zei ook dat hij een wijnzuiper was. Het feit is toch wel, dat Hij kwam te midden van Zijn eigen volk (Mattheüs 15:24). Dat volk had de Torah, de verbonden, het priesterschap, het zoonschap en zo voorts. Het hele punt was, dat zij vaak niet leefden overeenkomstig de Torah. Daarom werden zij ook ‘zondaren’ genoemd en ‘verloren schapen’. Maar daar kwam Hij juist voor! Hij zocht ze juist op! Johannes schrijft toch, dat de wet door Mozes gegeven is, en dat de genade en de waarheid door Jezus Christus zijn geworden (Johannes 1:18)?
Dus toen Hij kwam, gebeurde er iets. Gods genade werd door Zijn bediening meer zichtbaar. Later stelt Paulus vast, dat de wet erbij ingekomen is, opdat de overtreding zou toenemen (Romeinen 5:20). De grote onderwijzing hierbij is, dat de wet, die op het volk gelegd werd, de situatie voor de mens niet verbeterde!
Het werd alleen maar erger. De zonde bleek ook overtreding te zijn!
Want met de Torah is niets mis, die is heilig, rechtvaardig en goed.
De Torah is geestelijk, schrijft Paulus in Romeinen 7:12-14.
Waar het mis is, is bij de zonde in de mens.
Die mens bleek niet in staat de Torah te doen, hij is zwak door de zonde in het vlees.
Christus is het einddoel van de Torah, tot gerechtigheid voor ieder, die gelooft.
Paulus schrijft verder in Romeinen 5:20: ‘waar de zonde toeneemt, daar is de genade veel meer overvloedig’.
Dus: hoeveel zonden de mens ook doet, Gods genade blijkt groter te zijn!