‘Weet je, dat ik hier veel aan heb, dat wij bezig zijn met dit mooie
hoofdstuk over de liefde van God?’

Het blijft voor ons een onbegrijpelijke liefde. Die is niet blij met of over de
ongerechtigheid. Onrechtvaardigheid en God horen niet bij elkaar. God is
degene, die recht zal doen. Niet zozeer in juridische zin -dat staat zeker niet
voorop- maar in de zin van : Hij zal het recht voortbrengen, zodat er naar
de norm van Zijn liefde recht gedaan zal worden.

‘Mooi. Je kunt echt een afkeer van onrecht hebben, mensen die tekort ge-
daan wordt, bijvoorbeeld.’

Gods eer is binnen de mensheid als sinds mensenheugenis niet de maatstaf
voor hun handelen. Daarmee wordt Hem tekort gedaan, een vorm van onrecht.
En dus werd aan de Heer tekort gedaan, aan de apsotelen, aan Paulus. Zij werden
verworpen, veracht, gekruisigd, gestenigd et cetera. Dat is nogal wat onrecht. De
liefde van God verheugt zich daar absoluut niet over. Integendeel.

‘Wel geweldig, dat door Zijn liefde er voor iedereen een hoopvolle toekomst is.’

Dat niet alleen, al het onrecht zal verdwijnen. De volkeren zijn op weg naar de
duizend jaren en de nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont. Dan zal Gods
liefde steeds toenemend herkend en erkend worden, en de mensheid groeit toe
naar de grote voleiding en bekroning van Gods voornemen: Hij allen in allen.

‘Dat is nog eens een verwachting om naar uit te kijken!’

God zal alles doen meewerken tot het goede. Geen spoortje van twijfel mogelijk,
de vastheid van Zijn  woord zal niet minder worden. Het zal alleen voor steeds
meer mensen duidelijk worden. En aan de hemelingen. Ook die zullen de onge-
rechtigheid uit hun midden weg zien gaan. Daar zal het lichaam van Christus
aan meewerken. Na de Heer zelf zullen wij het diepst doordrongen zijn van de
liefde van God en Zijn Zoon: …’want de liefde van Christus dringt mij’…..