‘He, wat fijn gisteren, daar heb je wat aan, als je met mensen spreekt.’

Ook vers 2 van Spreuken 15 is aansprekend: …’de tong van de wijzen maakt
kennis goed’…. Je kunt ook zeggen, dat de wijze de kennis goed gebruikt.
Een wijze kenmerkt zich, doordat de aanwezige kennis op het juiste moment
wordt gebruikt, precies dat zeggen wat in een gegeven situatie goed is. Je kunt
je kennis (van Gods woord bijvoorbeeld) ook als parels voor de zwijnen wer-
pen. Dat heeft geen zin en wekt wellicht woede op.

‘Tsja die wijsheid heb je dan niet van jezelf; moet van God komen.’

Het contrast met het vervolg laat ook zien waar het om gaat: ….’maar de mond
van dwazen vloeit over van dwaasheid’…. Het woord voor ‘dwaas’ is eigenlijk:
‘vet, traag, dom’. En ‘dwaasheid’ is ‘onbenullig, zot, onzinnig’.  Het kenmerk van
zulke dwazen is dat zij vaak wel beschikken over een stortvloed van woorden
en meestal overvloedig aan het woord zijn, maar er komt niet veel zinnigs uit.
Wij kennen dat in een gezegde: ‘holle vaten klinken het hardst’. Men praat en
spreekt veel, maar het is inhoudsloos, leeg.

‘Dat is wel erg duidelijk ja. Vooral op televisie zie je dat verschijnsel.’

Door deze schrille tegenstelling begrijp je het eerste deel van vers 2 ook beter.
Men kan beschikken over kennis, maar die op een volledig verkeerde manier
gebruiken en allerlei praatjes rondstrooien die in feite nergens op slaan.
Merkwaardig genoeg zei men spottend over Paulus, dat hij een lege praatjes-
maker was. Men noemde hem een ‘roek’; zoals een roek zaadjes overal van
de grond pikt, zó beschouwde men Paulus als iemand die overal maar praat-
jes rondstrooit (Handelingen 17:18). De apostel was echter iemand die juist
past in de eerste regel van vers 2, hij maakte van zijn kennis goed gebruik!