‘De volgende spreuk is wat onduidelijk voor mij.’

Dat is vers 19 van hoofdstuk 15:

De weg van een luiaard is als een doornhaag,
maar het pad van oprechten is welgebaand.

Lijkt een wat raadselachtige uitspraak. De ‘luiaard’ is eigenlijk meer
iemand, die traag is en langzaam, geneigd om lui te zijn. De doornhaag
wijst naar het prikkende van de dorens. Degene die langzaam en traag
is, probeert dat misschien te verbergen. En dat prik(kel)t anderen, die
juist hard werkend bezig zijn. En er gaan dingen mis, omdat er te traag
wordt gereageerd. Dan vindt de trage doorns en distels op zijn weg.

‘En de andere in deze spreuk is het tegenovergestelde?’

Ja, het pad van de oprechte gaat goed; er zit een opwaartse, positieve
beweging en gang in.  Het woord ‘oprecht’ (Hebreeuws: yashar) zit ook
in de naam Israël, die Jakob na de Jabbok ontving. In het woord ‘oprecht’
zit ook ‘recht’; de oprechte bewandelt een rechte weg en dit impliceert,
dat de trage nog weleens een kromme weg gaat.
Dit zien we ook in de tegenstelling in Jakobs leven, voor de Jabbok was
hij degene die via kromme wegen zijn doel wilde bereiken en na de Jab-
bok ging hij oprecht met God: Israël.

‘Ik denk aan Paulus nu.’

Ook bij Paulus zie je een geweldige ommekeer, en beide levens zie je een
genadig God, die tevoren de hele weg al had uitgestippeld. ‘Jakob heb Ik
lief en Esau (Edom) haat Ik’ zei Elohim. Waarom? Opdat het uitkiezend
voornemen van God zou blijven. Hij bepaalt dat. Niettemin had God ook
Esau lief, want Hij houdt van heel de mensheid.
En zo zien we, dat God werkelijk God is, en buiten Hem is er geen!