‘Dat hout in de tabernakel en tempel spreekt van het
mens-zijn van de Heer Jezus, en het goud?’

Het goud spreekt van het blijvende, onvergankelijke, on-
verderfelijke. Je kunt zeggen: het opstandingsleven van de
Heer. Hij is gesteld als hogepriester naar de ordening van
Melchizedek, en dat volgens een onvernietigbaar leven, zo
schrijft Hebreeën dat. Hij zal in de komende eon als hoge-
priester naar deze ordening functioneren.

‘Dat is dus niet voor altijd?’

In deze functie blijft Hij niet eindeloos. Hebreeën gebruikt
woorden die wijzen op een eindigheid ervan. De functie van
een hogepriester is er een van bemiddeling; mensen doen na-
deren tot God. Dat zal zo zijn in de duizend jaren en daarna,
als Israël eerst functioneert als koninklijk priestervolk onder
leiding van de Heer Jezus Christus en daarna als koningen in
de tijd van de nieuwe aarde, de laatste eon.

‘Maar priesterschap is toch niet langer nodig op de nieuwe
aarde?

Nee, want dan woont God zelf te midden van de mensen. Het
koningschap is nog wel nodig. Er is dan kennelijk nog weer-
stand, niet allen onderschikken hun leven dan aan de Messias
Jezus, de Zoon van God. Zolang die onderschikking nog niet
volkomen is, is koningschap noodzakelijk.
Maar er zal een moment aanbreken, als de onderschikking op
aarde van de volkeren een feit is, dat de tweede dood (de poel
van vuur) zal worden opgeheven, en de hemelingen ook tot vol-
ledige onderschikking zijn gebracht, dat ook de Zoon zelf zich
zal onderschikken aan Vader, opdat God zij alles in allen!