‘Wel fijn om even vers voor vers door dit stukje in 1 Corinthiërs 15 te gaan.’

Het is een onthulling, die voorbereidt op en past bij de latere onthullingen in
Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen. In het vers dat nu aan de orde is, vers 44,
komt weer een tegenstelling naar voren: ‘een ziels lichaam wordt gezaaid, een
geestelijk lichaam wordt opgewekt; als er een ziels lichaam is, is er ook een
geestelijk lichaam.’
Het kenmerk van ons lichaam betreft het bloed. Het woord ‘bloed’ wordt hier
niet gebruikt, maar de Schrift geeft aan, dat de ziel te maken heeft met het
bloed (Leviticus 17:10-12). Dat zouden wij beseffen als we hier 1 Corinthiërs 15
lezen. De Heer geeft dit aan, als Hij bij Zijn discipelen komt in de opstanding.

‘Hij spreekt wel van vlees en gebeente, maar niet van bloed.’

Dat staat in Lucas 24:39, ja. Een geest heeft geen vlees en beenderen, maar de
Heer in Zijn opstanding wel. Dat weerspreekt de gedachte die bij nogal wat
theologen heerst, dat Hij niet echt lichamelijk (dus met vlees en beenderen) is
opgestaan. De theologen zitten daarmee faliekant mis; het zijn de moderne
sadduceeën. Thomas kon de Heer aanraken en vaststellen, dat Hij het werkelijk
was, de wonden in Zijn handen en Zijn zij. Daarmee verdween het ongeloof bij
Thomas en erkende hij: ‘Mijn Heer en Mijn God!’

‘In het veranderde opstandingslichaam zit dus geen bloed meer?’

Precies, en dat bindt de ziel ook aan de aarde. Nu dat ontbreekt, want vlees
en bloed kunnen het koninkrijk van God niet als lotdeel genieten, kan het li-
chaam geschikt zijn aan de nieuwe, hemelse omgeving. Wat wordt opgewekt,
is dus een geestelijk lichaam. Dat zouden wij heel diep beseffen; het begrip
‘geest’ (en ‘geestelijk’) kenmerkt deze tijd waarin wij nu leven. Efeziërs 1:3
spreekt van louter geestelijke zegen te midden van de hemelingen. Zo wordt
in een redelijk ‘vroege’ brief al duidelijk waar het om gaat! Onze toekomst
is niet op aarde, maar boven!