‘Opvallend dat juist iemand als Saulus voorbeeld is in het evangelie
van de onbesnedenen.’
Uiteindelijk schrijft hij in Filippenzen 3, dat hij alles wat voor hem naar
het vlees winst was, hij om Christus wil schade en drek achtte. Verwerkt!
Heel zijn opgroeien in het judaïsme, zijn houden van de Thora van Mozes,
zijn nauwgezet in acht nemen van de vaderlijke overleveringen, het baat-
te hem……niets! De kennis van Christus Jezus ging voor hem ver boven
dat alles uit.
‘Dan gaf het dus geen enkele bijdrage om iets beter voor God te worden.’
Zo is dat. Alleen het werk van Christus is toereikend. Nadat iemand tot ge-
loof is gekomen, blijft het allemaal genade. Zie Paulus in 1 Corinthiërs 15:10
‘niet ik…..maar de genade van God die met mij is’. Deze korte samenvatting
van deze tijd van genade, dáár draait het om. Allereerst het ‘niet ik…..’ is voor
veel gelovigen erg lastig. Dat ‘oude’ ik is wel meegekruisigd met Christus, in
de praktijk hebben veel gelovigen daar nog erg ‘last van’.
‘Dat is een ding dat zeker is. Denk er maar eens aan hoe gelovigen elkaar kun-
nen bestrijden.’
We zijn er erg mee bezig, de christenheid lijkt nogal op de ekklesia in Korinte.
Daar had men allerlei groepen, men was verdeeld over van alles en nog wat,
in diverse hoeken vierde wetticisme hoogtij. Het antwoord op dat alles van
het eigen (oude) ik is: genade van God. En die wordt door Paulus drie keer in
dat machtige tiende vers van 1 Corinthiërs 15 genoemd en geroemd.
‘Heerlijk, als je dat beseft en los kunt laten. De ander en jezelf genade kunt
schenken.’
Het evangelie is niet naar de mens. Het is: niet ik….maar Christus. Het is: niet
ik…maar de genade van God. Dat is aanstotelijk voor de (oude) mens, want die
heeft niet langer het voor het zeggen. Eigen haan kraait geen koning meer. Het
is een Ander die de touwtjes in handen heeft in ons leven: Christus Jezus.
Daarom ging het ‘mis’ in Korinte: allemaal haantjes die zelf wilden regeren in
plaats van de enige Rechthebber op de troon: Christus en Zijn genade!