‘Toen de Heer Saulus ontmoette, was dat enorm in zijn leven.
Wat gebeurde daarna?’
Hij kwam in de afzondering en kwam in de woestijn en daar -het
kon niet anders- was hij bezig met de Schriften. Dat zegt het woord
woestijn (of wildernis) in het Hebreeuws: Midbar. Daar zitten de
letters in van het woord ‘dabar’ (DBR). En ‘dabar’ betekent woord-
daad. Dus het Hebreeuwse woord voor woestijn of wildernis heeft
alles te maken met het woord. Dat is ook je ervaring als gelovige.
‘Ja, je kunt als gelovige geestelijk in de woestijn terechtkomen.’
Dat lijkt een heel moeilijke periode en dat is het aan de ene kant
ook wel, maar juist in zo’n woestijnperiode word je teruggeworpen
op het woord van God zelf. Juist dan pak je die Schriften en lees je
ze -door de druk gedrongen- veel intenser en bewuster dan in een
periode waarin alles nogal op rolletjes lijkt te gaan in je leven.
Juist zo’n woestijnperiode kan daardoor geestelijk een hele vrucht-
bare periode blijken te zijn.
‘Dat is zeker zo ja, ik heb zelf ervaren.’
God leidde alle bijzondere mensen die Hij op bijzonder manieren
wilde gebruiken in Zijn dienst, in de woestijn. Mozes, Elia, David,
de Heer Jezus zelf, Paulus. Juist daar ontvingen zij bijzonder on-
derricht van God zelf -door en in de Schriften. Saulus raakte daar
al zijn ballast aan Joodse tradities kwijt, waarin hij onderwezen
was door Gamaliël. ‘Al wat mij winst was, heb om Christus’ wil scha-
de geacht’ – Filippenzen 3. En dan bedoelt hij wat hij net opgesomd
had, zijn opgang binnen het Jodendom.
‘Dat was waar hij zich op kon beroemen – naar het vlees.’
Zo schrijft hij dat in Filippenzen 3. Het kruis maakte daar een einde
aan. Dat is de diepe betekenis én doorwerking van het kruis. Je hebt
niets van jezelf in te brengen, want dat is vlees. Het is allemaal door het
kruis weggedaan. Voor de rest kun je dan alleen nog door genade van
God leven. Er zijn gelovigen, die ook zo heel bewust leven. Het is alles
genade, wat we nog ontvangen van Hem, die ons onuitsprekelijk
liefheeft!