‘… wij willen echter opmerken, dat van de orthodoxe schrijvers,
bijna allen verwijzen naar of uitdrukkelijk wijzen op een toekomstig
gericht en een toekomstige toestand van straf.
Zeven (Barnabas, Hermas, de Sybillische orakels, Justinus de martelaar,
Relaties van Polycarpus’ martelaarschap, Theophilus en Irenaeus)
noemen dat het altijddurende of het eeuwige vuur van pijniging.
Maar, drie van hen dachten dat het zeker niet oneindig zou zijn, omdat
twee van hen geloofden dat de verdoemden vernietigd zouden worden.
De andere van die drie was ervan overtuigd, dat er herstel tot zegen zou
komen.
Wat de gedachte van de overige vier hierover was, kan hier niet vastge-
steld worden, omdat hun gebruik van het woord eeuwig geen criterium
kan zijn. Zoals hierboven vermeld van de eerste drie, vatten zij de woor-
den altijddurend en eeuwig zeker niet op als eindeloos.’
‘The ancient history of universalism’, blz. 67, door Hosea Ballou, 1829.