Dit wetend, dat de wet
niet gesteld is voor de
rechtvaardigen, maar
voor wettelozen en
niet-onderschikkenden,
voor oneerbiedigen en
zondaars, genadelozen en
onheiligen,
vadermishandelaars
en moedermishandelaars,
mannenmoordenaars,
hoereerders, voor hen die
bij mannen liggen,
kidnappers, leugenaars,
meinedigen en ingeval dat
iets anders de gezonde
onderwijzing tegenstreeft.
1 Timotheüs 1:9,10
De onderwijzing (wet) laat zien
wat van God, de norm, afwijkt.
Al wat wetteloos is, houdt geen
rekening met normen (en dus
waarden). De rechtvaardigen,
de gelovigen, staan in rechte
verhouding tot God. De wet, of
onderwijzing, wijst aan wat het
doel is: tot eer van God leven.
Waar de mens niet in de juiste
verhouding tot God staat, niet
wil onderschikken, mist die dat
doel. Dat levert gedrag op,
waardoor de verduistering van
het onverstandige hart blijkt.
Dat gedrag wordt oneerbiedig,
zondig, genadeloos, onheilig.
Paulus vult dat vervolgens zeer
concreet in, wat hij in zijn dagen
zag en wat ook wij nog steeds
om ons heen zien.
Des te dankbaarder mogen wij
zijn, dat God Redder is, en ons
verloste van zulk gedrag, en/of
bewaart voor zo’n zondig pad.
Vader, dank U wel.