Abram was 75 toen hij met Saraï en Lot uit Haran trok. Maar het
was niet makkelijk voor hem.
Ten eerste waren de Kanaänieten in het land (Genesis 12:6).
Ook kwam er hongersnood en Abram trok naar Egypte met Saraï,
terwijl Hij op God had moeten vertrouwen, maar God had zich nog
niet aan hem geopenbaard als de Algenoegzame, en Abram steunde
op zijn eigen inzicht. Uit Egypte kwam Hagar mee, die later Ismaël
zou voortbrengen, daarmee werd zij moeder van alle Arabieren. De
gevolgen zien wij vandaag: enorme strijd tussen Ismaël en Izaäk!
Ten derde was er een probleem in familiekring, wat leidde tot ruzie
tussen de herders, die van Lot en die van Abram.
Ten vierde was er twijfel bij hem zelf of God de belofte kon waarma-
ken, of niet. Vroeg Hij inspanning van Abram, zoals het populaire
gezegde luidt: ‘God helpt degenen, die zichzelf helpen’?
Ook Saraï twijfelde en zij gaf Hagar aan Abram tot vrouw. Als gevolg
van deze onjuiste actie om God te assisteren, werd Ismaël geboren, en
het was ongetwijfeld zo, dat voor de volgende 13 jaar Ismaël opgroei-
de als zoon en erfgenaam van Abram, in Abrams gedachten.
Toen Abram 99 jaar was geworden, verscheen Jahweh aan hem
en openbaarde zich als de Algenoegzame God:
“Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen JAHWEH aan
Abram en zei tegen hem: Ik ben God, de Algenoegzame (El Sjaddai)
Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht”. (Genesis 17:1)
Uit: ‘The All-sufficiency of God’ – J.H. Essex , UR LXIV, blz.63-65