Woord vandaag
‘Nu zijn we alweer aan vers 31 van Spreuken 16 toe, en wat zegt dat?’
Grijsheid is een sierlijke kroon,
ze wordt gevonden op de weg van de gerechtigheid.
Grijze haren komen met de jaren en wijzen op ervaring. Het natuurlijke respect
zou er zijn, ook volgens de Thora moest Israël de ouderen waarderen (Leviticus
19:32) en zelfs voor hen opstaan (dat gebeurt in tram, bus, metro en trein niet
meer), gelet op hun levenswijsheid die zij hebben opgedaan. Â Dat is iets wat wel
wat zegt.
‘Maar men zegt ook wel: hoe ouder hoe gekker.’
Zeker zit daar wel iets in. Sommige oudere mensen gedragen zich niet naar de
haarkleur. Er wordt in deze Spreuk iets bij gezegd: ze wordt gevonden op de
weg van gerechtigheid. Als een mens wandelt in gerechtigheid, en dat zou het
goede nieuws in, door en van ons leven zijn, dan leidt dat tot het afdwingen van
respect en vooral eer van God in het leven. Dan is grijsheid wijsheid.
‘Ja, en dé Rechtvaardige is toch de Heer Jezus zelf?’
Absoluut. Hij is dé Tsaddiq, dé Rechtvaardige bij uitstek, die nota bene stierf voor
al die onrechtvaardigen. We zijn aangewezen op Zijn rechtvaardige werk als het om
onze redding gaat; wij zijn als gelovigen gerechtvaardigd om niet in Zijn genade door
de vrijkoping die in Christus Jezus is. Wat een genade! Daar kan niets van onze kant
aan toegevoegd worden; wij zijn allemaal compleet aangewezen op Zijn genade!
‘Ja mooi, zo krijg je weer evangelie naar je toe.’
Het evangelie Ãs en blijft goed nieuws; mooi, dat schrijvers binnen het christendom
vragen durven stellen bij een (theoretische) eeuwige hel in het licht van de liefde van
God aandacht krijgen in de christelijke media. Overigens is het evangelie alleen echt
evangelie als iedereen gered wordt; dát eert God en honoreert het werk van Jezus
Christus volledig!
Woord vandaag
‘We zijn weer fijn in Spreuken 16 bezig. Wat brengt vers 30
ons?’
We gaan dat bekijken; elk vers vertelt en vult aan wat we aan de
weet kunnen komen om verdere wijsheid van God te verkrijgen:
Deze wetteloze zet zijn ogen vast om een plan tot ontsporen uit te
denken. Je kunt ook aan bijna dichtgeknepen ogen denken als aan-
duiding van een nadenkend gezicht. Ogen staan voor het geestelijke
of geestelijke dingen. En hier gaat het om gedachten (komen uit de
geest van dat mens), die het verkeerde, het afwijkende, uitdenken.
‘Zonder God denkt het hart van de mens geen goede dingen uit.’
Het wordt uiteindelijk niets met de mens zonder de geest van God.
Dat is de enige redding, God moet dat geven. In de tweede zin zien
we de uiting van de gedachten: hij bijt op zijn lippen of: hij strekt
zijn lippen, als aanduiding dat hij spreekt. Als er zaken in het hart
zitten die afwijken van God, dan denkt de mens het verkeerde uit
en dat leidt tot uitspraken die om het kwaad draaien.
‘En de wetteloze zal daarvan het ultieme voorbeeld zijn?’
Ja, hij krijgt van God de ruimte. Hij zal kwaad in de zin hebben, o.a.
tegen Israël, en het zal hem nog gelukken ook. Hij zal de waarheid
op aarde werpen, God zal een krachtige dwaling sturen en hij zal
kwaad kunnen uitvoeren, totdat hij door de Heer Jezus Christus
buiten werking gesteld wordt. Hoe het ook gaat, we hebben een
geweldige verwachting, alles zal van Hem gaan komen!
Woord vandaag
‘Zo dat was wel even wat, de uitstap naar het boek Esther.’
Ja, wellicht volgend jaar weer verder, en nu gaan we terug naar het boek
Spreuken, want we hadden het 16e hoofdstuk nog niet af. En daar zitten
in die enkele verzen nog wel wat bijzonderheden. Sowieso wijsheid van
Jahweh door Salomo gegeven, en dat zouden we niet missen. De eerst-
volgende tekst waar we naar kijken is vers 29:
Een man van geweld misleidt zijn naaste
en brengt hem op een weg die niet goed is
We zitten hier in een gedeelte, dat spreekt over het spreken van de
man die verkeerd van hart is. ‘Een man van geweld (Hebreeuws:
chamas)’Â is iemand die zelf een hart heeft dat verkeerd is en van
daaruit spreekt hij tot zijn naaste om die te misleiden. Daar begint
het mee; in Psalm 140:1-3 lezen wij over de activiteiten en vooral
de woorden die zo’n man spreekt. Paulus citeert dat in Romeinen 3.
‘Die man is eigenlijk Haman uit de geschiedenis van Esther!’
Precies, we zien in de Amalekiet Haman deze Spreuk werken. Hij wilde
de koning misleiden en velen op een verkeerde weg brengen. Daarin
is hij natuurlijk een type van de wetteloze, die erop uit zal zijn om de
Joden om te brengen. In feite zal de wetteloze velen misleiden door
de woorden die hij spreekt, niet in de eerste plaats door zijn geweld.
‘Met woorden iemand misleiden is en kan veel subtieler zijn.’
Ja, en daarom wordt te zijner tijd aan de wetteloze een mond gegeven,
als tegenbeeld van Mozes, die Aäron als mond kreeg. Die zal grote dingen
spreken tegen de Allerhoogste, de God en Vader van onze Heer Jezus
Christus. We zien ook dat de duivel (Grieks: diabolos) met woorden pro-
beerde de Heer in de woestijn te misleiden, en het antwoord was:
‘Er staat geschreven’, en zo is de Heer een geweldig voorbeeld!
Woord vandaag
‘Vandaag zien we nog een tekst waar de Naam verborgen is?’
Ja, en dan zitten we aan de 5e, merkwaardig genoeg. 5x de Naam op een
bepaalde manier verborgen in de tekst van Esther aanwezig. De laatste
is in 7:5 en dan gaat het niet om de vierletterige Naam, maar om ‘Ik ben’.
Verborgen in de tekst is AHIH (Aleph-Hee-Jod-Hee), wat weergegeven
wordt in de tekst van de herziene Statenvertaling met ‘….wie is hij en waar
is hij…?’ Dit is een vorm van het werkwoord zijn/worden en geeft ‘Ik ben’
weer.
‘Zo, dat is ook weer een mooie zeg. Wat geweldig is dat he, dat het zó in
elkaar verweven zit in de tekst.’
De koning vraagt: ‘wie is hij en waar is hij die zijn hart vervuld heeft om
zo te handelen?’ Om de koningin en het Joodse volk zo te willen verkopen
om vernietigd te worden. Terwijl hij dit zegt, geeft hij onbewust de Naam
weer van Hij, die Zijn volk verloste uit de hand van Farao en nu uit de hand
van Haman, de vijand van de Joden, die, net als Farao, het hele volk wilde
vernietigen (Exodus 2:23-25 en 3:14,15). Door te wijzen naar de menselijke
tegenstander wees hij -onbewust- naar de tegenstander (satan) die er ach-
ter stak.
‘Toch fijn, dat bleek dat alles in Gods hand was.’
Op de vraag ‘wie is hij en waar is hij?’ wist alleen de grote ‘Ik ben die Ik ben’
het antwoord. Esther en Mordekai kenden het menselijke instrument, maar
niemand kon weten wie alles dirigeerde, dan alleen Degene die het einde al
van meet af aan ziet! Hoewel Jahweh niet te midden van het volk was in de
dagen van Esther (naar Deuteronomium 31:16-18), was Hij wél voor hen en
redde hen voor de ondergang!