Woord vandaag

‘Eigenlijk werd het ineens gisteren nog veel duidelijker voor me.’

Wanneer je het evangelie leert kennen, en je ontdekt wat recht-
vaardiging om niet en verzoening wérkelijk betekenen, dan zie
je het verschil. Israël onder het oude verbond was eigenlijk gees-
telijk gezien nog niet dicht bij God. Die woonde wel in het midden
van hen in de tabernakel en later in de tempel. Maar slechts één
keer per jaar mocht de hogepriester in het heilige der heiligen zijn.

‘Maar de heilige geest woonde niet in de hogepriester.’

Exact. Dan zie je dus, dat een gelovige uit de natiën vandaag meer
heeft dan de hogepriester toen. God woont in ons door Zijn geest!
Daarom hebben we geen bepaalde plaats nodig op aarde. Maar
we hebben vrij toegang tot de Vader. Zijn geest maakt woning in
ons, zodat wij zelf tempels zijn. De hogepriesters waren dat be-
paald niet.

‘Tsja. En hoe is dat onder het nieuwe verbond dan?’

Er wordt wel gesproken van een uitstorting van heilige geest op
alle vlees, maar nog steeds niet over permanente inwoning in de
Israëlieten van heilige geest. De geest van God zal zeker krachtig
onder het volk zijn. Ezechiël 37 profeteert over het dode lichaam,
dat er geest in zal komen, maar dat betreft heel het volk samen.
Dat zal de wedergeboorte zijn. En in Ezechiël 43 lezen we van de
komst van de heerlijkheid van IEUE in de tempel van de 1000 jaren.
Daar zal Hij wonen, te midden van het volk. Maar de geest woont
dan nog steeds niet permanent in de Israëlieten, ook al werkt dan
het nieuwe verbond!

Woord vandaag

‘Hebreeën 8-10 gelezen, dat is wel duidelijk Israël, ja.’

In 2 Corinthiërs 3:6 is het enige punt, dat Paulus en zijn mede-
werkers dienaren van een nieuw verbond worden genoemd.
Wanneer hij vervolgens gaat uitleggen wat dat inhoudt, spreekt
hij totaal niet over het inschrijven van Gods wetten in de harten
van de gelovigen uit de natiën door de geest. Wat hij wél zegt,
is dat de bediening van de geest veel heerlijker is dan die van de
letter. En dat de bedekking verdwijnt in Christus, door de geest.

‘Het gaat veel verder dan het nieuwe verbond zoals bij Israël?’

Zeker, en wanneer we het vervolg lezen van 2 Corinthiërs, dan
komen we bij de verzoening. Niet het gebruikelijke woord dat bij
Israël gebruikt wordt, bescherming (Grieks: hilasmos vanuit het
Hebreeuwse kaphar), maar verzoenen (Grieks: katallasso), dat
veel meer is dan het komen onder een verbond. Omdat de apos-
tel de grote heerlijkheid van de verzoening in hoofdstuk 5 bekend
gaat maken, zegt hij : van heerlijkheid tot heerlijkheid (3:18).

‘Nooit zo gezien. Je moet de brief helemaal lezen.’

Het hart van 2 Corinthiërs is het 5e hoofdstuk, de verzoening.
Wanneer een mens in verzoende relatie met God komt, is geen
sprake van een verbond. Bij een verbond moeten beide partijen
zich nog aan voorwaarden houden. Bij de verzoening van God
uit bestaan geen voorwaarden, en kan essentieel geen verbond
gesloten zijn of worden!

Woord vandaag

‘Waarom schrijft Paulus zo in 2 Corinthiërs 3:6?’

Om ze mee te nemen in de unieke bediening die hij had ontvangen,
maar die een veel grotere heerlijkheid inhield. De apostelen van de
besnijdenis konden alleen een wedergeboorte en vergeving van zon-
den prediken. De heilige geest zou op de gelovigen komen. Paulus’
bediening gaat echter veel verder en spreekt van een nieuwe schep-
ping en verzegeling met permanent inwonen van heilige geest.

‘Hij gebruikt toch de uitdrukking ‘nieuw verbond’?’

Ja, maar nu eens kijken hoe in Hebreeën er over gesproken wordt.
Wanneer je Hebreeën 8-10 leest, kom je drie keer een stukje tegen
over oud en nieuw verbond. De eerste keer, in Hebreeën 8, noemt
hij heel duidelijk Jeremia 31, de Heer zal met het huis van Juda en
het huis van Israël
een nieuw verbond sluiten. En dat Hij Zijn wet-

ten in hun harten zal schrijven. Dat was al bekend bij deze profeet.

‘En de tweede en derde keer ook?’

In zowel Hebreeën 9 als 10 spreekt hij ook duidelijk van een serie
tegenstellingen, en het schrijven van Zijn wetten in de harten.
Het gaat dan wel om vergeving en het niet meer herinneren van de
zonden. Het heeft alles met Israël te maken. Er wordt niets gezegd
over mensen uit de natiën die net zo onder het nieuwe verbond
komen als de huizen Israël en Juda.
En in 2 Corinthiërs 3:6 zegt Paulus dat ook niet!

Romeinen 9:21

‘….Paulus schrijft in Romeinen 9:21 :

...heeft de pottenbakker niet de macht over de klei, om uit dat ene kneedsel
een vat tot eer en een vat tot oneer te maken?…

Uit dezelfde klomp leem. Er is niets in het basismateriaal van de twee vaten
zelf om een vat tot eer en een vat tot oneer te maken. Het verschil zit in het
plan of ontwerp van de pottenbakker. Er is geen enkele reden aanwezig om
een tijger of een lammetje te maken. Het is niet een gebrek van de kant van
het lammetje of van de tijger zelf waarom zij zo gemaakt zijn.

Uit dezelfde hoeveelheid klei, waar God de mensheid uit creëerde, kan Hij
binnen één generatie een Kaïn en een Abel produceren.
Een Kaïn die op zichzelf gericht is en een Abel die vol geloof is.
Een Kaïn die moordenaar is en een Abel die dienaar van God is.

Uit dezelfde klomp leem kan Hij een Farizeeër die van zichzelf rechtvaardig is
én een tollenaar die zichzelf vernedert, voortbrengen.
Jezus, in Zijn gebed met Zijn Vader in de hof Gethsemane, erkende het feit,
dat God Hem twaalf discipelen had gegeven, inclusief de zoon van vernietiging.
Judas was één van de twaalf en Jezus gaf aan, dat Hij hem verloor

opdat de Schrift
vervuld wordt                                                      (Johannes 17:12)

God wist tevoren dat Judas Jezus zou verraden.
Het was nodig voor de redding van allen dat de Zoon van God gekruisigd
moest 
worden. Het was nodig, dat de ‘Eerstgeborene van heel de schepping’
Zijn leven zou verliezen opdat Hij ‘Eerstgeborene uit de doden’ zou worden,
in Wie allen 
nieuwheid van leven konden binnengaan, ongehinderd en onbe-
smet door de 
zonde.

Zonder hen, die Hem overleverden, hen die Hem bespotten
en hen die Hem
 werke
lijk aan het kruis nagelden kon dit
niet gebeuren.

Er moesten zowel vaten  tot oneer als vaten tot eer zijn. …. “

Uit: ‘The problem of evil’ – blz. 6 – J.H. Essex