Woord vandaag

‘Een heel bijzondere geschiedenis, als je zo leest.’

De laatste tekst die we gisteren lazen, zegt ook het nodige. God zegt tegen
de Farao, dat Hij net zo goed heel het Egyptische volk inclusief de Farao
zelf had kunnen doden door middel van een ernstige ziekte. Maar dat doet
Hij niet. Waarom niet? Opdat Ieue Zijn kracht zou laten zien; aan Farao en
zijn volk, opdat de Naam van Ieue over heel de aarde bekend zou worden
.

‘Dat was het dus: de eer van God zelf.’

Dat is het, het antwoord op vele vragen. God doet de dingen opdat Zijn eer
en heerlijkheid aan de schepselen getoond zal worden. Wanneer Hij dan in
Zijn plan mensen verhardt en aan mensen barmhartigheid betoont, dan is
dat alles tot Zijn eer. Wij kunnen ons dan afvragen waarom Hij die-en-die
wel en anderen niet verhardt. Maar dat is onze menselijke beperktheid.

‘Ja, zeg dat wel. Ik hoor regelmatig vragen daarover.’

Het punt is, dat God mensen verhardt. Zoals de Farao. Dat kunnen wij niet
begrijpen. Het wordt wat meer duidelijk, wanneer we óók rekenen met het
einddoel van God, dat Hij uiteindelijk alles in allen zal zijn. Natuurlijk staat in
Romeinen 1, dat de mens afwijkt van God. Zonder de inwerking van Zijn geest
zal de mens afwijken. Met een zekere kennis van God, dat wel. En omdat de
mens een mate van licht heeft ontvangen, moet hij ooit rekenschap geven.

Woord vandaag

‘God verhardde van meet af aan Farao’s hart?’

Kun je zeggen dat het anders is? Wanneer God eerst af zou moeten wach-
ten voordat Farao’s hart ver genoeg verhard is, tot welk punt dan? Farao
was helemaal niet zo’n sterke, het was juist nodig, dat zijn hart verhard
werd – door Ieue. Wanneer God af zou (moeten) wachten tot het hart ver
genoeg verhard is, waarom staat er dan dat Hij Farao verwekte? 

‘Tsja, dat staat er wel, ja. God wekte hem om op die plaats te komen.’

Farao kende van jongs af alleen de afgoden die in Egypte een belangrijke
rol speelden. Hij kende de God van Abraham, Isaäk en Jakob niet. Daar-
om zag hij bij het eerste wonderteken geen reden het volk te laten gaan.
Zijn hart werd verhard. Logisch. Kon niet niet anders. Hij diende de afgo-
den en werd zelf ook als een god vereerd. De machten van de duisternis
beïnvloedden hem in zijn opstelling. God liet dat gebeuren, liet dat toe.

‘Hij was ook een product van zijn afkomst en omgeving.’

Hij was vlees, had eigenschappen van zijn ouders geërfd, moest afgoden
dienen. Zijn hele denkwereld en hart was zo gevormd. Hij was stervend
en dus een zondaar, een doelmisser. Alles werkte mee om zijn hart te
verharden tegenover de God van Mozes, de Algenoegzame. Al die factoren
had Farao niet zelf bepaald. Welnee. Ieue, de God van Israël had hem in
die positie met die macht gebracht. Ieue verhardde Farao’s hart.

Want nu strek Ik Mijn hand uit en sla Ik jou en jouw volk met de plaag,
en jij wordt weggedrukt van de aarde. Nochtans, voor dit doel doe Ik jou
staan, om jou Mijn kracht te laten zien en opdat Mijn Naam in heel de
aarde verteld wordt
.                                                                  Exodus 9:15,16

Woord vandaag

‘Ieue zei tevoren dat Hij Farao’s hart zou verharden.’

In Exodus 4:21 lezen we:

En Ieue zegt tot Mozes “Bij jouw terugkeer naar Egypte, zie al de wonderen
die Ik in jouw hand plaats en doe ze voor het aangezicht van Farao.
En Ik zal zijn hart standvastig maken en hij zal het volk niet wegzenden.

Dat stond al vast voordat Mozes naar Farao ging. We lezen later heel wat
keren, dat Farao zijn hart verheerlijkte, of zwaar maakte, of soortgelijke uit-
drukkingen. Later lezen we, dat Ieue zijn hart verhardde.

‘Zo lijkt het net, alsof Ieue reageert op het verharden van Farao zelf.’

Dat is wat heel wat uitleggers zeggen. Dit roept wel wat vragen op, zoals:
Ieue wist tevoren, dat Farao’s hart zou verharden. Dat lazen we in Exodus
3:19. Als Ieue dat wist, zal Hij dan pas reageren wanneer Hij ziet dat Farao
zich verhardt? Maar dat wist Ieue toch al? En Hij zegt toch óók vooraf, dat
Híj Farao’s hart zou verharden?

‘Ja, wie doet het dan in bijvoorbeeld Exodus 7:13? Ieue of Farao zelf?’

Wanneer we alleen afgaan op Exodus 7:13, dan zeggen we dat Farao zelf
zijn hart verhardde. Maar merkwaardig genoeg lezen we én in Exodus 4:21
én in Exodus 7:3, dat Ieue het hart van de Farao verhardde. In Exodus 7:3
staat:

En Ik, Ik zal het hart van Farao verharden en Ik zal Mijn tekenen en Mijn
wonderen doen toenemen in het land van Egypte

Wanneer het hart van Farao niet zou verharden, zou Ieue niet Zijn Naam
kunnen bekendmaken en alle afgoden van Egypte te kijk kunnen zetten!

Woord vandaag

‘We zien, dat Ieue tevoren aan Mozes alles bekendmaakt.’

Ja, Ieue (word-zijnde-was: Ik ben) heeft alles in Zijn hand. De vraag is, hoe ver
de Farao kon gaan. Wat was zijn speelruimte? De mens is vanuit zichzelf vlees.
Kan God niet behagen, is daar niet toe in staat. Hij is stervend, en daarom te
zwak om tot eer van God te leven. Dat betoogt Romeinen 3 ook. Allen zondigen
en missen de heerlijkheid van God. Zij worden om niet gerechtvaardigd, in Zijn
genade, door de vrijkoping in Christus Jezus.
Wie? Allen, want dat staat daar.

‘Heerlijk evangelie. Maar Farao, dat was net zo’n doelmisser als iedereen.’

Dat zegt Romeinen 3 ook. We gaan vanzelf naar Romeinen 9, maar met dit in
het voorhoofd. Een mens is zwak, en zonder de inbreng van het evangelie is
hij/zij niet in staat tot eer van God te zijn. Dat gold voor de Farao die Ieue be-
doelt in Exodus 3 en 4. Ieue noemt zich in Exodus 4:5 de God van Abraham,
de God van Isaäk en de God van Jakob
. Dat: Al-Sjaddai, de Algenoegzame, zo

onthulde Hij zich in Genesis 17:1. Dat blijkt wanneer Mozes het volk leidt.

‘Mozes kon tekenen en wonderen doen voor de Farao.’

Dat was een tentoonspreiding van Gods almacht, van Zijn algenoegzaam zijn.
Zie ook Exodus 6:2, waar Ieue tegen Mozes zegt dat Hij Al-Sjaddai is.
In eerste instantie lijkt het alsof Farao zelf zijn hart verhardt. In de geschiede-
nissen lezen we nergens zo veel over het verharden van het hart als bij de
Farao, die het volk Israël niet wilde laten gaan. Het is kennelijk een voorbeeld
voor vele anderen. Zo spreekt Romeinen 9.