‘Dat van gisteren was weer duidelijk, Paulus is helder over de wijsheid
van deze wereld en die van God.’
Vandaag lezen wij vers 8 van hoofdstuk 15, Spreuken:
‘Het offer van goddelozen is voor Jahweh een gruwel,
maar het gebed van oprechten is Hem welgevallig.’
Het woord ‘offer’ (zebach) komt vaak voor in de offerdienst voorschrif-
ten van Israël. Het zijn schaduwen (Hebreeën 10:1) van wat komen moest.
Toen Israël verviel in afgoderij en zonde werden er nog wel slachtoffers ge-
bracht, maar die waren voor Jahweh een gruwel (net als afgoden), omdat
men er geen gelovig en aanbiddend hart bij had. Het was een formele, lege
en religieuze zaak geworden.
‘Maar het tweede deel van de Spreuk is juist heel positief!’
Dat is zo, ja. Het woord ‘gebed’ heeft te maken met ‘bemiddelen’; je treedt als
het ware als een soort middelaar op in je gebed. Als dat uit oprechtheid ge-
beurt (het gaat hier om ‘oprechten’), is het voor Jahweh welgevallig. Het
woord ‘oprecht’ zit ook in het woord ‘Israël’. Als Jakobs leven een enorme
wending krijgt bij de Jabbok, gaat hij voortaan oprecht-met-God: Israël.
Vaak komen mensen tot werkelijk oprecht gebed in een crisis in hun leven.
Dan is er de roep vanuit een gebroken, een angstig, een verbijsterd hart.
Zulke bidders laat God niet staan! Hij hoort je en kent je door en door!
‘Vaak weet ik niet goed wat ik moet bidden.’
Paulus kende dat, en wij weten ook heel vaak niet wat wij moeten bidden
naar wat moet zijn, maar de geest komt ons te hulp en die bijstand zouden
wij toch niet willen missen? Uiteindelijk hebben wij die heerlijke zekerheid,
dat God alles doet samenwerken tot het goede!