‘Waarom werden de ogen van ons hart eigenlijk verlicht?’
Wel, Paulus schrijft over 3 aspecten, en aspect 1 is:
verlicht zijnde de ogen van jullie hart, opdat jullie het zien, wat de
verwachting van Zijn roeping is
Toen dit in Efeziërs geschreven is, was er al wel iets over de toekomst
van de gemeente die Zijn lichaam is geschreven. Toch was nog niet
duidelijk wat de bedoeling was. In 1 Thessalonicenzen 4 werd onthuld,
dat de gelovigen weggerukt worden bij de bazuin van God. Later werd
in 1 Korintiërs 15:50-58 bekendgemaakt, dat die gelovigen die dan le-
ven niet zullen ontslapen maar veranderd worden tot onsterfelijkheid.
Die onsterfelijkheid zal ook het deel zijn van degenen die dan opge-
wekt zijn. Alle tot die grote heerlijkheid veranderde gelovigen zullen
dan weggerukt worden.
‘Maar waarheen? Komen we dan terug op aarde of niet?’
Niet om terug te komen op aarde. Zoals we al hebben gezien, heeft
het lichaam van Christus een hoge roeping. Wij zijn gezegend met
iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen. Daarmee wordt
de toekomst verder helder voor ogen zichtbaar. Ons lot is geworpen
met Christus, voor een zeer hoge positie. Zoals gezegd in Efeziërs 1:11
staat: in Hem ook zijn wij door loting aangewezen. En in Efeziërs 1:14
lezen wij: de geest van de belofte, de heilige die een waarborg van
onze lotgenieting is.
En dat houdt in: een plaats met Hem, die het Hoofd van het universum
is. Boven alles met Hem! Onze zegeningen zijn geestelijk, te midden
van de hemelse machten en krachten!
‘Dit is onze plaats dus. Niet op aarde, maar boven, in de hemel met
Christus Jezus.’
We zijn apart gezet, voor Hem. Het is ongelooflijk hoe hoog wij gezet
zijn met Hem en in Hem. En daarvoor worden wij dus veranderd en
weggerukt, zoals in 1 Thessalonicenzen en 1 Korintiërs staat. Nu valt
alles op zijn plaats, nu wij Efeziërs lezen. Israël heeft de plaats en be-
diening op aarde en wij een bediening te midden van de hemelsen
in de hemel, boven. Volkomen logisch. Dat geeft Israël de Schriftuur-
lijke plaats en ons de plaats die in Efeziërs aangewezen wordt.
Tot lofprijs van Zijn heerlijkheid!