‘De farizeeër toonde dus trekjes van de vijanden van het kruis?’
Als we daar weer naar teruggaan, dan komen we in Filippenzen 3 bij wat
Paulus erover schrijft. Paulus is niet verbijsterd, is niet verontwaardigd
over deze gelovigen. Want het is misschien wel verrassend voor ons, maar
de vijanden van het kruis van Christus zijn niet ongelovigen. Het gaat
niet om ongelovige mensen die de gelovigen te vuur en te zwaard
bestrijden. Die zijn er wel, maar die bedoelt Paulus niet.
‘Maar er zijn toch veel vijanden van Christus?’
Jawel, maar hier gaat het om de vijanden van het kruis van Christus.
Dus niet mensen die in ongeloof tegen Christus zijn, maar gelovigen die
weliswaar wel vrienden van Christus zijn en Hem willen eren. Tegelijker-
tijd zijn zij (soms of vaak of altijd) vijanden van Zijn kruis. Dat is natuurlijk
een manier van spreken waarmee symbolisch de schande en verachting en
minachting bedoeld wordt, die ons kan overkomen in ons dienstbetoon.
‘En het willen hebben van eigen eer, toch?’
Dat ook, en dat hebben we gezien bij de gelijkenis die we overwogen.
Als we kijken wat Paulus erbij zegt, dan wordt al iets meer duidelijk. Hij
schrijft, dat zij (die vijanden) aardsgezind zijn. Is een andere gezindheid
dan die van ootmoedigheid. Want wat treffen we op aarde vaak aan:
zelfgerichtheid, ziels bezig zijn en lege (vergeefse) ambities.
‘Oei, ik heb veel om over na te denken. Morgen verder!’
Doen we!