‘De ekklesia kan er in Gods plan nooit slecht voorstaan, begrijp ik.’

Dat is wat wij ontdekken in het evangelie. Als de gelovigen van de ekklesia
die Zijn lichaam is al vóór de nederwerping van de wereld uitgekozen zijn in
Christus, dan kan het voor hen nooit mis gaan. Ten diepste gaat het altijd goed.
Ook al voelen zij zich soms zoals alle mensen zich kunnen voelen, niettemin
blijft hun redding rotsvast. Van meet af aan kon er niets ‘fout’ lopen. Er is in
feite geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn!

‘Dat is een geweldige zekerheid, voor je geloof heel belangrijk.’

Het werk dat Christus Jezus heeft gedaan, is gedaan en kan nooit meer onge-
daan worden gemaakt. Dat zal iedereen moeten erkennen. Niet alleen de hele
mensheid zal tot dat eerlijke besef komen, maar ook de hemelingen zullen in
de toekomst inzien, dat Zijn werk volkomen is geweest tot redding en levend-
making van heel de mensheid. De verzoening die opgrond van de bewerkte
vrede op Golgotha en door het graf heen tot stand is gebracht, zal eens het
hele heelal doordringen. Daar zullen ook alle hemelse machten en krachten
bij horen. De ekklesia is daarin van essentieel belang. Dat schrijft Kolossen-
zen 1 allemaal. Al wat in de hemelen en de aarde aan machten en krachten
geschapen is, zal tot die verzoening gebracht worden (Kolossenzen 1:16-21).

‘Dus: omdat die ekklesia daarin zo belangrijk is, kan het nooit mis gaan?’

God roept hen die al van voor de nederwerping uitgekozen waren. Zelfs al
vóór de eonen was aan de ekklesia die grote genade toebedacht door de
Vader. In 2 Timotheüs 1:9 staat, dat de redding en roeping in overeenstem-
ming is met de genade die ons gegeven is in Christus Jezus vóór eonische
tijden, maar nu geopenbaard wordt. Onze redder Christus Jezus is immers
verschenen en Hij stelt de dood buitenwerking en brengt leven en onver-
derfelijkheid aan het licht door het evangelie waartoe Paulus is aangesteld.

‘Fantastisch. Wat een evangelie. Genade, redding, roeping, leven, onver-
derfelijkheid. Allemaal door Paulus bekendgemaakt.’

Natuurlijk wist Paulus dat ook zijn eigen roeping en redding genade was en
is. Heel zijn bediening heeft hij alleen kunnen doen omdat de Vader hem
de mogelijkheid gaf om te doen. Zonder dat had hij dat nooit gekund en was
hij als een waanzinnige tekeer blijven gaan tegen de leden van de ekklesia.
Ook dat heeft hij moeten doen, hij getuigt ervan, dat hij dat in onwetend-
heid heeft gedaan, in ongeloof. Hij bekeerde zich niet, had geen berouw,
deed niets voor zijn redding. De Heer riep hem toen het tijd was. En keerde
Saulus om en hij werd Paulus later, als teken dat er een onderbreking, een
pauze in het handelen met Israël was aangebroken. De tijd dat de ekklesia
geroepen ging worden, was aangebroken!