‘Leven in en van genade is vaak niet zo eenvoudig, vind ik.
Enkele dagen terug zei ik dat al tegen je. Het is weleens erg
lastig als je van je medegelovigen de onhebbelijkheden
gaat zien na verloop van tijd.’

Paulus spreekt daar regelmatig van. Denk maar aan Romeinen
12-15, Efeziërs 4, Kolossenzen 3 en de Corinthebrieven, en ver-
geet niet de Galatenbrief, hoofdstukken 5 en 6 spreken duidelijk.

‘Ja die lees ik, en dan valt mij zo langzamerhand op, dat Paulus
altijd heel mild en verzoenend is en wij kunnen zijn voorbeeld
navolgen.’

Paulus sprak met zijn opmerkingen -door de heilige geest geleid-
steeds de dingen aan waarbij het onder gelovigen moeilijk kan lopen.

Daar komt ook een stuk geestelijke strijd bij kijken. Niets menselijks
is de gelovigen vreemd. Kijk je bijvoorbeeld in Galaten 5, dan heeft
Paulus het over onderlinge afgunst en jaloezie. Niet fraai allemaal.

‘Het is waar, dat komt onder gelovigen regelmatig voor – helaas.
Het verstoort de onderlinge relaties en dan is het zaak van beide
kanten elkaar genade te bewijzen.’

Precies. Zó spreekt hij in Efeziërs 4:32. Dat is de weg die hij wijst als
het om onderlinge verhoudingen gaat. Naar elkaar toe innerlijk wel-
willend zijn en daaruit elkaar genade schenken.
Hoe?
Zoals God in Christus jullie genade schenkt.

‘He dat is mooi, leg eens uit verder wat Paulus hiermee zou bedoelen.’

God schenkt ons genade, elke dag weer, in Christus. De dingen waarin
wij tekortschieten rekent Hij ons niet toe. God schenkt ons genade in
plaats van veroordeling. Hij ziet ons in Christus aan, smetteloos, niet te
beschuldigen.

Als de gelovigen elkaar ook zo zien, dan kunnen zij elkaar genade schenken.

De ander niet aanrekenen wat er onderling fout ging.

Niet wachten tot de ander naar jou komt; met de ander kunnen blijven omgaan.