‘De vijandschap was in het vlees, tussen Israel en de volkeren.’

Dat nemen wij dagelijks waar. Israel wordt belaagd en meer dan eens staan ze
vrij eenzaam in de wereld. Weinig echte vrienden. Als het gaat om toegang tot
Ieue, tot God, dan was dat in de tijd van de Heer en van Paulus door Israels
priesters en de hogepriester mogelijk. Alleen hield het judaisme de heidenen
op afstand. Allerlei voorwaarden werden opgeworpen, zodat de natien niet echt
konden naderen.

‘Daar was de soreg, de middenmuur van de stenen omheining een uiting van.’

Mensen uit de volkeren mochten deze muur niet passeren, anders zou de dood-
straf volgen. De natien waren zonder God in de wereld, staat in Efeziers 2:12.  
Niet dat de natien atheistisch waren, zij hadden geen toegang tot God in de era
voor het kruis. De natien hadden veel goden, ze deden vaak aan veel goden, zo-
als de Grieken en Romeinen met al hun goden.Vanuit God gezien ontbrak het
hen echter aan toegang tot Hem.

‘Maar de natien hadden toch wel zegen van God beloofd gekregen?’

Dat wel, maar daar wisten zij feitelijk niet veel van. Israel had profeten en het
woord van God dat zij bezaten beloofde via Israel zegen voor de volkeren.
Maar zij kenden niet rechtstreeks een openbaring van God. Zij hadden zo ge-
zien geen verwachting in de wereld en waren zonder God (Efeziers 2:12).
En hoewel God geest is en daardoor overal is, wordt toch gezegd dat de natien
veraf waren. Hoe zit dat? Daar kijken we morgen naar!