2 januari 2017
‘God bewerkt alles, het roept vragen op.’

Het gesprek van de apostel met de vragenstel-
ler gaat zijn hoogtepunt bereiken. Dat blijkt:

Jij zult dan protesteren tegen mij:
“waarom heeft Hij dan nog iets te berispen?
want wie heeft Zijn bedoeling weerstaan?”

Volgens de vragensteller kan God niet van iemand
rekenschap vragen van wie Hij zelf eerst het hart
verhardde, dat zou onrechtvaardig zijn. Want nie-
mand kan Gods bedoeling weerstaan.

‘Dat is een moeilijk punt, ja.’

Je kan de vraag ook anders stellen en dan gelijk
de fundamentele:

‘Als God bedoelde dat de zonde de wereld zou
binnenkomen, waarom werpt Hij dan de satan
in het meer van vuur als gevolg van zijn daden
(die gepland waren), daden die hij moest doen?’

Zo denk je als mens een niet te beantwoorden
vraag te hebben gesteld en kun je triomfantelijk
achterover leunen.

‘Ja ik zou het ook niet zo gauw weten.’

Oppervlakkig gezien is de vraag niet te beant-
woorden. Direct onder de oppervlakte blijkt de
weerstand: God is op hetzelfde niveau 
als de
mens gebracht. God is neerge
haald en wordt
tot verantwoording geroepen. De
mens is rech-
ter, God zit in de beklaagdenbank.

De mens stelt zich boven God, de mens vindt
zichzelf rechtvaardiger dan God.
Met deze vragen toont de mens zijn hart.
God wordt niet als God erkend, geen eer gege-
ven. De Godheid van God wordt ontkend, Zijn
soevereiniteit niet geaccepteerd.