‘Wat zou nu het verschil zijn tussen Romeinen 4 en Jakobus 2 als het over
Abraham gaat?’

Daar is al heel veel over gediscussieerd door gelovigen.

Jakobus 2 zegt, dat Abraham uit werken gerechtvaardigd werd, niet alleen door
geloof. Dat gebeurde doordat hij Isaak op het altaar legde. In Jakobus 2:18 is
Jakobus in gesprek met een volksgenoot die zegt: ’toon mij je geloof uit je werken’.

Bij Jakobus moet gerechtigheid blijken uit de werken.
Anders, zo schrijft Jakobus, is het een dood geloof.

Paulus schrijft over Abraham voordat hij besneden werd.
Het geloof dat Abraham had toen hij onbesneden was, werd hem gerekend tot
gerechtigheid. Paulus stelt juist uitdrukkelijk, dat het zonder werken is:

‘Hem echter, die niet werkt, maar Hem gelooft, die de goddeloze rechtvaardigt,
wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid’   (Romeinen 4:5).

Bij Jakobus gaat het om het geloof tonen in de praktijk, naar de mensen toe.
Als er sprake is van werken uit geloof, wordt het voor de anderen duidelijk, dat
er geloof in het hart zit.

Bij Paulus lezen we over de relatie van de mens tot God.  God weet, wie van Hem
zijn. Wij leven in de tijd van genade. Genade en geloof horen bij elkaar
(Romeinen 4:16). Beiden sluiten werken voor redding absoluut uit.

‘Dus, als je gelooft en je hebt geen werken, ben je toch gered?’

Jazeker, omdat het niet aan de mens, maar aan God ligt! Wij zijn al gered door
het unieke werk van Christus. Wanneer wij daarvan horen en dat geloven, zijn
we ons bewust geworden van die redding.
Dat je leven na die bewustwording verandert, is logisch.
Daarover heeft Paulus het in Romeinen 12-15.

De mens kan uitdagend de vraag stellen: ’toon me je geloof uit je werken’, als een bewijs.Voor God is dat bewijs helemaal niet nodig; Hij is de kenner van alle harten.

‘Mooi, zo is het me al wat meer duidelijk geworden. Het is genade!’