‘Net als Israël zijn ook wij uitgekozen, alleen wordt van ons gezegd,
dat het al van vóór de nederwerping van de wereld was.’

Dat is in Christus. In Efeziërs 1:3,4 blijkt, dat wij alleen geestelijke
zegen hebben ontvangen, in Christus. Ook staat erbij: te midden
van de hemelingen. Onze roeping en toekomst is dáár, boven, sa-
men met Christus, voor de hemelse machten en krachten. Geen
enkele andere groep op aarde heeft ooit zo’n roeping gehad. Het
is allemaal teveel om te bevatten met ons gewone menselijke ver-
stand en begripsvermogen. Daarom bidt hij ook in Efeziërs 1 om een
geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem.

‘Velen bidden om een uitstorting van de heilige geest, maar dit is
iets anders, dus.’

Hier gaat het niet om een uitgieten van de heilige geest, maar om een
bijzondere toedeling van de geest van God. Hij stelde al vast in 2 Cor-
inthiërs 1 en in Efeziërs 1:13,14, dat wij al verzegeld zijn met de geest
van de belofte, de heilige toen wij het woord van de waarheid van het
evangelie hoorden. Ook dat is in Christus.
Maar in Efeziërs 1 bidt hij om de geest van wijsheid en onthulling in er-
kenning van Hem. En Wie bidt hij daarom? De Vader van de heerlijk-
heid. Dat zouden wij niet missen. Hij bidt dus speciaal de Vader van de
heerlijkheid om deze bijzondere toedeling. Het gaat hier om de Vader,
die heerlijkheid beoogt voor de  gemeente die het lichaam van Chris-
tus is. Dit moet wel een speciale heerlijkheid zijn.

‘He, dat heb ik eigenlijk nog nooit zo gezien.’

Het gaat hier om de bijzondere roeping en heerlijkheid, die nog niet
in Romeinen of in de beide Korintebrieven bekend was gemaakt. Deze
heerlijkheid betreft het lichaam van Christus, dat geroepen is tot een
speciale lotgenieting (Efeziërs 1:14), niet op aarde. Want Israël kreeg
door loting een lot(s)deel op aarde in het land toebedeeld onder de
aardse Jozua, die immers een type is van de ware hemelse Jozua, onze
Heer Jezus Christus (Efeziërs 1:17). Wij komen niet in de plaats van Israël,
wij sluiten ook niet aan of gaan op in Israël, maar wij ontvangen, door de
rijkdom van Zijn genade, een hemels lot(s)deel, boven, te midden van de
hemelingen!