‘Het is natuurlijk heel mooi, als je de ander genade schenkt. Maar je blijft
toch aan een voorval terugdenken, als je die ander elke keer op zondag ziet
en misschien ook doordeweeks bij een activiteit van de gemeente.’

De herinneringen zijn niet zomaar uit te wissen. Paulus rekende het de
broeders niet toe, toen hij bij zijn eerste verdediging helemaal alleen stond.
Het lijkt erop, dat dat al heel erg belangrijk is: reken je het iemand niet toe,
dan blijft het ook niet tussen jou en de ander in staan.

‘Probleem is dat ook gelovigen soms dingen maar niet kúnnen accepteren
en zeker niet vergeten. Dat duurt soms vele jaren. Verbittering.’

Het beste tegenmiddel tegen verbittering en loopgraven is genade. Gods
liefde die actief is in de gelovige, produceert genade. Laat het van je af
genomen worden, schrijft Paulus in Efeziërs 4. Ook dat is weer iets, dat
je zelf niet kunt. Hij doet dat, door de inwerking van Zijn woord (geest).

‘Maar je kunt er toch wel voor bidden?’

O ja, dat zeer zeker. Gebed verandert jou, niet die ander! Die ander, dat is
Gods zaak. Jij kunt die ander niet veranderen. Wel kun je voor die ander
bidden, ook dat is genade.

‘Uit handen geven he, dat is het. Het is in Zijn hand, die ander zijn leven.
Soms moet je lang geduld hebben. Maar God heeft dat ook met mij!’

Kijk, nu eindigen we weer met het evangelie: Gods geduld met ons, want
ook dat is een onderdeel van Zijn genadige handelen met ons.