30 mei 2020

‘God moet al de eer krijgen.’

Mensen die in nederigheid buigen, 
en Hem erkennen, zeggen dat:

mijn hart springt op van vreugde
in Jahweh; mijn hoorn is opgeheven
in Jahweh; mijn mond is wijd open 
tegen mijn vijanden, want ik verheug
mij in Uw redding…

Dat sprak Hanna in haar lofzang, zij
was toch nog zwanger geworden.

‘Bijzondere geschiedenis.’

Waarin opnieuw blijkt dat God het is,
die nageslacht geeft. Onvruchtbare,
toch een zoon. Hanna zei nog meer:

Jahweh doodt en maakt levend
Hij doet in het graf neerdalen en 
Hij doet daaruit opkomen,
Jahweh maakt arm en verrijkt; 
Hij vernedert, ook verhoogt Hij

                                   1 Samuel 2:6,7

Erkenning van Wie God is spreekt zo
duidelijk uit wat zij zegt.

‘Zij is de vernederde.’

Zij werd geplaagd door de venijnige 
Peninna, die wel kinderen had. Van 
Hanna wordt gezegd:

en Jahweh had haar baarmoeder
toegesloten 1 Samuël 1:5,6

En nochtans kreeg zij zelfs Samuël, de
profeet tot zoon. God hoort! Hanna is
het, die ernstig gebeden had en Jah-
weh had al haar gebeden gehoord, óók
die met haart hart (1 Samuël 1:13,15),
zonder hoorbare woorden, Hij gaf een
Samuël, naar wie twee boekrollen ver-
noemd zijn. God hoort al uw, jouw en 
mijn gebeden en kent ons hart.