‘De mens is als een wild paard, dat getemd moet worden’. Voor zover ik weet, komt deze uitspraak ergens uit het Jodendom. Iemand, een ongelovige, merkte eens op: ‘Oude oosterse godsdiensten zoeken het geluk niet buiten de mens maar binnenin. We moeten onze eigen paarden goed in toom houden, dat is de opdracht. We moeten onze gevoelens en gedachten niet alle kanten op laten fladderen, maar we moeten ze onder controle houden en beheersen’. U ziet, dat ongelovigen de dingen best zien, als ze erover nadenken. Alleen ver-wacht men het dan volledig van de (oude) mens zelf! De mens ontdekt vroeg of laat, dat hij zichzelf niet kan redden. Het zichzelf proberen in toom te houden heeft geen enkele zin. De mens is een zondaar, schrijft de apostel in Romeinen 3:10-21. Er is niemand, die goed doet, ook niet één. Dus, uiteindelijk blijkt, dat de mens, met of zonder Torah, er hetzelfde voorstaat. Hij heeft een redder nodig. Dat is Jezus Christus. Zonder Hem wordt het niets. Met Hem wordt het alles. Goddank, Hij ís gekomen en heeft de redding en verlossing tot stand gebracht! Hij is de Opgestane, die aan de rechterhand van God zit. Hij geeft, in deze tijd, het nieuwe leven, Zijn geest, Zijn eigen leven, aan ieder, die gelooft. Op zich is geloven geen eigen werk van de mens; uiteindelijk is dat ook een geschenk van God. Hoor het woord van God en geloof het. De gelovige wordt zich dan bewust, deel uit te maken van een nieuwe schepping. Dat nieuwe leven uitleven, daar gaat het om. Dan verdwijnt de oude uit zicht. Daar viel niets aan te temmen of te remmen. Het is het een of het ander. Oud of nieuw.