Paulus haalt in Eeziërs 4:8 het triomflied Psalm 68 aan.
Het tekstverband daar in die Psalm (vers 9,17) geeft aan, dat het met de Sinaï te maken heeft. Op de Sinaï ontving Mozes de 10 woorden van God, de onderwijzing. Die Torah, waar Israël onder gesteld werd, het oude verbond, bleek een juk te zijn, dat noch wij, noch onze vaderen hebben kunnen dragen, zegt Petrus in Handelingen 15:10. Paulus kende de ervaring van onder de wet te leven. Hij spreekt in Romeinen 7:23 over ‘krijgsgevangene maken’; vrijwel hetzelfde werkwoord, wat hij ook in Efeziërs 4:8 gebruikt. Ook in Romeinen 7 heeft het met de wet te maken. Paulus leefde er onder en ervoer dat zijn vlees hem steeds gevangen wilde nemen in de wetmatigheid van de zonde. Dit werd onder de wet alleen maar erger. Hij ervoer het als een gevangenschap (of ballingschap). En de Heer heeft in Zijn opstanding die gevangenschap meegenomen en Hij geeft nu genadegaven aan de mensen. Efeziërs 4:7 spreekt van ‘genade’ en ‘geschenk’. 4:8 spreekt van ‘gaven’ en ‘geven’, zodat de hele atmosfeer van 4:8 genade is. Dat kon alleen zo zijn, als Hij die gevangenschap van de wet eerder had weggenomen! Hij geeft gaven aan de mensen! Aan het lichaam van Christus zijn dat apostelen en profeten (in het fundament, 2:20), evangelisten, herders en leraars. Die zijn tot opbouw van het lichaam geschonken, door de Heer, die zelf het enige hoofd is.
Zo zie je, dat het hele tekstverband niets te maken heeft met de doden en waar die zijn! Als men deze tekst daarvoor wel wil gebruiken, dan legt men er dingen in, die er eenvoudigweg niet staan!
‘Ja bedankt, best wel veel duidelijker zo.’ Mooi. Fijn he, dat wij niet wettisch leven, maar in, onder en door genade van God!