‘Nou heb ik gisteren wel wat meer duidelijkheid gekregen. Deze kijk
op de dingen hoor je inderdaad niet zo vaak. Maar hoe zit het dan met die gedeeltes in Paulus’ brieven waar het om de levenswandel van de gelovige gaat?’
Wat je vaak ziet gebeuren, is dat men deze opmerkingen van de apostel gaat gebruiken als een nieuw soort wet. Het wordt dan opgelegd. Zo van: als gelovige moet je elkaar vergeven (genade schenken). Het wettische zit dan in het woordje ‘moet’. Paulus spreekt zo niet, althans niet in het Grieks. In de modernere verta-lingen (vooral NBV) wordt dit woord ‘moeten’ vaker gebruikt dan in oudere ver-talingen, en dat is onterecht. Paulus legt ons niet de wet op. Hij legt geen richtlijnen op de gelovige, opdat die dat en dat zou moeten doen. Paulus wist haarfijn uit eigen ervaringen onder de wet (oude verbond), dat het zo niet werkt.
‘Maar, hoe werkt het dan wel?’
Als het evangelie van genade echt tot je doordringt, ga je beetje bij beetje begrijpen, dat God je genade schonk voor alles wat je deed voordat je tot geloof kwam.
Het merkwaardige is, dat een gelovige daar misschien minder moeite mee heeft dan óók te geloven, dat God je net zo genade schenkt voor de dingen, die je als gelovige fout doet! En dat werkt ongeveer ook zo in onze houding naar anderen toe, die tot geloof komen. We zeggen dan eenvoudig –en zo is het ook- dat God álles van het oude leven vergeven heeft, dat Hij daarvoor genade schenkt. Maar we hebben vervolgens veel meer moeite met de dingen die een gelovige nu nog verkeerd doet. En we vinden het problematisch om die andere gelovigen genade te schenken. Nogmaals: het is geen moeten! Maar het geeft je van binnen wel de ruimte naar de ander om met elkaar verder op te trekken, tot de bazuin van God klinkt. En als je beseft wie je bent in Gods licht, en hoeveel genade Hij je schenkt (en al geschonken heeft), dan heb je al veel minder moeite om die ander dat te doen!
Daarom spreekt Paulus er zo over in Efeziërs 4:30-32.