‘Toch bijzonder, die Paulus. Zo tekeer gaan. Geen berouw.
Geen bekering. En God neemt hem aan.’
Ja, en dát is genade! Saulus blies dreiging en moord zelfs tegen de gelovigen. We vergeten al snel als wij Handelingen 9 lezen, dat hij daarvoor in Handelingen 8 op de mantels paste van de mensen die Stefanus stenigden. Die steniging had de volle instemming van Saulus. En zó was hij toen. En met dat soort dingen in zijn hart was hij op weg naar Damascus. Vol vijandschap. Vol ijver voor de God van zijn vaders.
Het bleek religieuze, fanatieke ijver.
En terwijl hij volop zo bezig was kwam de Heer Jezus naar hem toe. Saulus kwam niet tot Jezus. Integendeel. Hij vervolgde de mensen die van ‘die weg’ waren. In al die vijandschap kwam de Heer naar Hem in liefde toe.
‘Heel apart, want er wordt zo vaak gezegd dat je moet kiezen voor Jezus of dat je je moet bekeren, of dat je belijdenis moet doen.’
Saulus deed niets van dat alles. Hij was vol haat tegen de christenen. Ze waren bang voor hem. En de Heer Jezus deed het onbegrijpelijke. Hij ontmoette Saulus buiten het land in liefde en in een kort gesprek met hem maakte Hij duidelijk hoe het zat.
Zo’n liefde en zo’n genade, daar had hij niet van terug. Daar kon hij niet tegenop. Zo werd Saulus in enkele dagen veranderd van een fanatiek, wettisch, vijandig mens in een ijverig, genadevol, verzoenend man. Hij ijverde nu voor zijn Heer. En de Heer leerde hem zijn Tenach met nieuwe ogen lezen. Hij ontving rechtstreeks van de Heer zelf onderwijs in Arabië. Saulus leerde de diepte van Zijn genade kennen.
Die genade van God ademt door al zijn brieven, het is de warmte, die liefde van God, die zijn ijskoude hart deed ontdooien.
Wat geweldig he, als je hart vol genade is!