‘Waarom zou men binnen het christendom maar zo weinig uit de
brieven van Paulus onderwijzen?’

Omdat de tegenwerker, de oude slang, de draak van de eindtijd, de gedach-
ten verblindt van de mensen, zodat zij niet het evangelie van de heerlijk-
heid van Christus, die het beeld van de onzichtbare God is, kunnen kennen.
Dat schrijft Paulus in 2 Corinthiërs 4. In het derde hoofdstuk heeft hij al op-
gemerkt, dat telkens als Mozes voorgelezen wordt, er een bedekking over of
op het hart komt.

‘Wacht even, je noemt twee dingen. Hebben die met elkaar te maken dan?’

Dat denk ik wel, ja. Eén van de trucs van de tegenstander is een waarheid voor
een bepaalde tijd laten toepassen als waarheid in een tijd waarvoor die niet
geldt. Een voorbeeld. Paulus schrijft aan Timotheüs, en waarschuwt hem voor
sommigen, die leren dat de opstanding al had plaatsgevonden. Daarmee werd
elke verwachting weggeslagen. Een waarheid (de opstanding) werd verplaatst
naar uitsluitend het verleden, terwijl juist de opstanding uit de doden en van
de doden, de grote verwachting voor de mensheid is!

‘Aha, ik ga het een beetje zien, geloof ik.’

Wat in 2 Corinthiërs 3 en 4 aan de hand is, is dat men Mozes (de wet, de Thora)
bleef lezen en opleggen op gelovigen, op de mensen. Daarmee lag en ligt en be-
dekking op het hart, die alleen in Christus verdwijnt. Want Hij is de vervulling
van al de schaduwbeelden van de Thora. De vele typen en beelden verwijzen
naar Hem. Als men werkelijk Zijn aangezicht leert kennen door het evangelie,
dat Paulus bracht, wordt de bedekking weggenomen en vult het de mens, de
gelovige met Zijn heerlijkheid!