“Het evangelie, dat door Paulus gebracht werd, zet de Thora opzij,
maar dat van Petrus niet. Berouw, bekering, vergeving en doop ont-
lenen hun kracht aan de Thora (wet), maar rechtvaardiging is ‘buiten
de Thora om’. Saulus werd niet gered door het evangelie van Petrus.
Onder de voorwaarden van Petrus’ evangelie had Saulus uitgeroeid
moeten worden (Handelingen 3:23). Saulus was er helemaal niet voor
die Profeet te horen. Hij kende totaal geen berouw.

Verlossing van de Thora (wet) was totaal onbekend in het evangelie
van de Besnijdenis. Later kwamen de wettischen erbij om met Paulus
te discussiëren over deze vraag, maar hun tegenwerpingen konden
niet tegen het evangelie van de Besnijdenis ingebracht worden.
Als de natiën de Thora (wet) zouden adopteren, dan zou dat afschei-
ding van Christus betekenen (Galaten 5:1-6). Waarom is dat zo?
De redding waar Israël toe geroepen is, is niet de redding waarin de
natiën geïntroduceerd werden.

Laten we eens de vergeving en het geloof in het evangelie van de Be-
snijdenis bekijken. Vergeving betekent: aflaten. Degenen die dat ont-
vangen, staan niet buiten de mogelijkheid van veroordeling. Eventu-
ele afval is mogelijk. Het brengt geen wederzijdse verzoening, net zo-
als de Thora en de rituelen van Mozes geen wederzijdse verzoening
brengen.

Vergeving vereist, dat God aan de straffen op de zonden voorbijgaat.

Het vraagt om Gods voortdurende vergevingsgezindheid, maar het
komt er niet aan toe Gods gerechtigheid te tonen. Evenmin laat het
het feit zien, dat God de Rechtvaardiger kan zijn en dat ook ís.
Vergeving veronderstelt, dat goede werken ook zullen volgen.
Zie de illustratie van het land dat wel of geen goede opbrengst geeft
(Hebreeën 6:7,8). Vergeving vereist ‘dingen die met redding van
doen hebben’ (Hebreeën 6:9), en ‘ijver…tot het einde’ (Hebreeën 3:6,
14; 6:11; 1 Petrus 2:4; 2 Petrus 1:5-11). Er volgt een grote beloning op
volharding (Hebreeën 10:35,36; 11:6; hier zien we de kracht van de
volharding van Mattheüs 10:22; 24:13).
Zelfs die uit de natiën, die daarvoor contact hadden met Gods open-
baring onder het evangelie van de Besnijdenis, werden geacht ‘recht-
vaardig te handelen’ (Handelingen 10:35).

Het verschil tussen hen, die het evangelie van de Besnijdenis geloven
en hen, die het evangelie van de onbesnedenen geloven zit in de bood-
schap die beide groepen geloven. Beide groepen geloven, maar het ka-
rakter van het geloof wordt ontleend aan de woorden die aan hen ge-
richt worden.”

Uit: The Hebrew evangel’ – E.H. Clayton
(“The Herald of God’s grace” – “Grace and Truth”)