Woord vandaag

‘Zijn er nog meer aspecten die we ons niet zo snel realiseren?’

Laten we ons eerst eens bedenken, dat Gods weg met de mens niet via
opgelegde wet(ten) loopt. Je zou dat wel denken als je het christendom
nagaat. Daarin werd vaak naar voren gebracht, dat God ons Zijn wet ge-
geven heeft en dat wij die moeten gehoorzamen. Zo noemt men dat wat
tegen Adam en Eva en in de hof gezegd werd, een ‘proefgebod’. Dat moes-
ten zij gehoorzamen. Zij overtraden dat gebod, met grote gevolgen!

‘Ja en de wet, de 10 woorden, werd ook niet direct aan Adam en Eva ge-
geven, toch?’

De 10 woorden die op Sinaï aan Israël werden gegeven, kwamen dus pas
na zo’n 2000 jaar. Dus de mens moest het de eerste 2000 jaar zonder doen.
En dat niet alleen, deze 10 woorden werden niet aan heel de mensheid
gegeven! De wet, de 10 woorden; het werd alleen aan Israël gegeven.
God gaf dit aan slechts een klein deel van de mensheid. Het moest een
groot voorbeeld worden van het onvermogen, de zwakheid van het vlees.

‘Dus God heeft die 10 woorden nooit aan heel de mensheid gegeven?’

De 10 woorden waren zowel in tijdsduur als reikwijdte erg beperkt.
Het was iets nationaals voor Israël. De 10 woorden werden aan heel het
volk
gegeven, en niet aan individuele mensen uit dat volk. We horen het

volk bij de Sinaï uitroepen: ‘Al wat U gesproken heeft, zullen wij doen!’
Ze hadden eigenlijk geen idee wat ze daar riepen. Ze kenden hun eigen
hart en de zwakheid van hun vlees nog niet. Alleen al het idee dat zij Gods
 heilige wet konden vervullen!
We hebben in de geschiedenis gezien wat met Israël gebeurde. God heeft
ons deze grote les gegeven, we lezen dat in de Schrift.
Onze tijd van genade is juist gebaseerd op het feit, dat het vlees niet in
staat
 is om Hem welgevallig te zijn. Zij die in het vlees zijn, kunnen Hem
niet be
hagen. Evenmin kunnen zulke mensen Zijn wet niet gehoorzamen.
Als gelo
vigen zijn we ons bewust, dat wij voor God welgevallig kunnen
leven door Zijn genade alleen

Woord vandaag

‘Zeg, we hebben gekeken naar de plaats van de Mozaïsche wet in het verle-
den en in de toekomst, maar wat is die plaats nu dan?’

Je ziet, dat het christendom daar lang mee worstelde. Ook nu nog. Steeds
nadat er frisse, nieuwe geloofsgemeenschappen ontstaan gaat men na korte
of langere tijd toch weer onder (een deel van) de wet van Mozes leven. Men
heeft daar allerlei redenen voor uitgevonden. De een noemt het ‘een leefre-
gel’, de ander vindt het goed als kinderen de wet leren zodat zij ‘zondebesef
krijgen’ of ‘voorbereid worden op het evangelie’.

‘Dat zijn niet helemaal goede redenen, begrijp ik?’

Je ziet in de praktijk, als mensen van jongs af aan onder de wet gebracht
zijn, dat zij vol zijn van eigen gerechtigheid. Zij zijn zelf rechtvaardig. Het
leidt in de praktijk nauwelijks tot werkelijke overtuiging en redding door
geloof. De wet van Mozes was nooit gegeven om te redden. Het evangelie
is Gods kracht tot redding! De wet is niet nodig om mensen voor te berei-
den op het evangelie. De wet van Mozes was nooit aan de natiën gegeven.

‘Ja, dat is zo: het evangelie is Gods kracht tot redding voor eenieder die ge-
looft
! Zo staat het er.’

Wat het werkelijke effect op een mens is, lees je bijvoorbeeld in 2 Corin-
thiërs 3, geschreven door iemand die dat echt uit eigen ervaring kon weten:

Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde
bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weg-
genomen. Die 
wordt alleen tenietgedaan in Christus. (vers 14)

Dit was het gevolg voor Israël. Het maakte hen hard, verhard. En je ziet in
feite exact hetzelfde binnen het christendom. Veel christenen hebben in de
loop van de tijd van zichzelf gezegd, dat zij het geestelijk Israël zijn.
We zien dus dezelfde bedekking in het christendom. Er wordt de kinderen
geleerd dat als zij maar een goed zijn en God gehoorzamen, zij wel naar de
hemel zullen gaan. Dat is niet wat de Schrift zegt. Deze lijn van onderwijs
zorgt ervoor dat het hart verhard wordt en een bedekking erop gelegd,
een bedekking, die slechts in Christus verdwijnt!

Woord vandaag

‘Wel boeiend te kijken naar wat Vader met de wet eigenlijk bedoelde.’

Dat woord ‘bedoeling’ is datgene waar God, onze Vader, altijd mee door-
gaat. Het is als het ware Gods verborgen wil. Gods geopenbaarde wil zegt
Hij in Zijn woord, zoals: ‘laat Mijn volk gaan!’.  Gods bedoeling met de uit-
tocht uit Egypte was, dat Zijn Naam bekendgemaakt en verheerlijkt zou
worden op heel de aarde. Dus hoewel de Farao tegen Gods (geopenbaar-
de) wil in ging, kon hij nooit Gods bedoeling weerstaan.
Als we kijken naar de wet die op de Sinaï gegeven was, dan was dat een groot
succes als het om Gods bedoeling gaat. Deze toonde aan, liet zien, dat de
mens onvoldoende capaciteiten heeft om die te houden.

‘Dat is duidelijk te zien in de geschiedenis van het uitverkoren volk Israël.’

Het volk van Jahweh genoot allerlei speciale voorrechten. Aan hen werd de
wet gegeven en zij waren er erg goed in, die te overtreden. Zij konden de wet
maar niet houden. Dat was precies Gods bedoeling, hoewel zij tegen Gods
geopenbaarde wil in gingen. Dit zal – in veel beperktere mate – in de 1000
jaren doorgaan, hoewel de wet dan in hun hart geschreven staat. De volko-
menheid, volmaaktheid wordt niet bereikt, zelfs niet in die gezegende tijd.
Degene die als 100 jarige jongeling zondigt, zal nog sterven.

‘Maar hoe zit het met de volkeren in de 1000 jaren?’

In de 1000 jaren zal er zegen voor heel de wereld zijn, door Israël. De kennis
van Jahweh zal de aarde bedekken zoals de wateren de bodem van de zee.
Als dat zo is, waarom wordt er dan gesproken over diverse opstanden van
de volken tegen Israël? In het land Israël zal de kennis van Jahweh universeel
zijn. Iedereen daar zal Hem kennen. Maar bij de volkeren zal dit niet zo zijn.
Aan het einde van de 1000 jaren zal het een grote opstand tegen het volk en
tegen Jeruzalem zijn. Onder de wet is geen volmaaktheid te bereiken.
Vandaag de dag houdt Israël de wet niet. Ze geloven evenmin. Zij die wel ge-
loven, horen bij het lichaam van Christus met een plaats te midden van de
hemelingen!

Woord vandaag

‘Ja de wet, aan wie was die eigenlijk gegeven? Ik vond het gisteren mooi,
de boodschap vanuit Galaten 4, Hagar en Sara.’

Dat was zeker een zeer aansprekend woord! Kijk, de Schrift is helder, als je
de Schrift wil volgen en de conclusies die in de Schrift zelf staan. Dan heb je
eigenlijk geen theologen nodig, die zeggen: “Ja, dat staat er wel, maar er
wordt eigenlijk dat en dat bedoeld.” Alsof God zelf niet Zijn bedoelingen
duidelijk kon maken! Dan is het verfrissend te horen dat de Schrift zelf aan
het woord komt. En dan blijkt er geen misverstand te bestaan over hoe dat
zit met de wet en aan wie en onder welke omstandigheden die gegeven werd.

‘Dat laat Galaten wel zien. De belofte was er al veel eerder dan de wet. Er zat
430 jaar tussen.’

Daarom heeft Abraham nooit onder de Mozaïsche Thora kunnen leven. En
was dat erg? Nee, natuurlijk niet. God bepaalde vanzelfsprekend zelf wan-
neer Hij de Thora gaf, als we het over de tien woorden van Exodus 20 heb-
ben. Deze werd gegeven aan het volk Israël en een stel vreemdelingen die
mee Egypte uitgetrokken waren. Uitgeleid uit het diensthuis. Want Egypte
betekent bijna per definitie slavernij (die van de wet). Hagar was immers een
Egyptische slavin!
Maar, laten we eens wat verder kijken op grond van wat we al weten. In het
evangelie van de Besnijdenis hebben we wet. Die heeft niet afgedaan. Feite-
lijk blijft de wet tijdens de 1000 jaren voortbestaan. Dan zal Israël nog steeds
onder (de) wet zijn. Met wel een groot verschil ten opzichte van de vroegere
situatie.

‘Je vraagt je af waarom dat eigenlijk zo moet zijn. Wat bedoelt Vader ermee?’

Het belangrijkste oogmerk wat Vader ermee heeft, blijft ook in die toekomen-
de eon van de 1000 jaar bestaan, als het om de Besnijdenis gaat. De wet was
niet gegeven om in acht genomen te worden. De wet was niet gegeven opdat
de mensen die zouden gehoorzamen en zo een stukje erkenning van God zou-
den verwerven. De wet werd gegeven opdat zou blijken dat mensen die niet
kunnen houden! Hun onvermogen zou aan het licht moeten komen. Vandaar
de lange geschiedenis met allerlei dingen waarin Israël tekortschoot.
We gaan hier morgen verder mee, zien wat Vader bedoelt!

 

Woord vandaag

‘En hoe zie je nog meer, dat menselijke trots een rol speelt?’

Mensen die onder de wet leven, zijn heel vaak zelf rechtvaardig. Dat is, zij
zijn van zichzelf overtuigd, dat zij een heel stuk van de wet kunnen houden.
Zij spreken dat niet uit, maar zij vinden dat zij toch wel beter zijn dan ande-
re gelovigen, die niet onder de wet leven. Of die misschien niet de sabbat
of de zondag houden zoals zij dat doen. Vaak kijken zij –innerlijk tevreden-
terug op weer een week of een maand of een jaar, dat zij de sabbat of de
zondag hebben kunnen houden. Zij vinden, dat zij tenminste iets doen,
in tegenstelling tot de in hun ogen wetteloze of goddeloze mensen.

‘Is dat zo ja?’

Zelf proberen de wetten van Mozes te houden, of meedraaien in een
wettisch systeem (dat laatste komt in alle geledingen van de christenheid
voor) leidt onherroepelijk tot een neerkijken op anderen die niet die regels
of wetten houden die zij zelf wel (soms met grote moeite) houden.
En de trots uit zich dus in dat neerkijken op anderen.
We zien dat in het leven van Saulus. Hij blies dreiging en moord tegen hen
die van ‘de weg’ waren en de Heer Jezus als Redder aanvaard hadden. Hij
was een ijveraar voor de overleveringen, de tradities. Hij beroemde zich op
deze dingen van het vlees.

‘De bekende woorden uit Galaten 1 en Filippenzen 3.’

We zien het ook in Romeinen 2, als er over het volk Israël gesproken wordt.
Zij beroemden zich op hun status, hun positie. In het scherpe gedeelte van
Romeinen 2:17-24 laat de apostel de inconsequente houding, de dubbelhar-
tigheid van zijn eigen volk zien. Hij toont hun houding, dat zij zich verheven
voelden boven de natiën die immers de wet niet hebben. Er komt al iets
naar voren naar de diepere bedoeling die Vader met de wet had. We hopen
daar de komende dagen diep op in te gaan.

‘Zo, dat lijkt best goed ja. Er leven zoveel gelovigen onder de wet of onder
zelfgemaakte wetten.’

We zien bij Israël, het trotse volk, dat zij vonden dat zij ‘een gids voor blin-
den’, ‘een licht voor hen die in duisternis waren’, ‘opvoeder van onderstan-
digen’, ‘een leermeester van jonge kinderen’ zijn. De apostel vraagt dan:
Jullie dan, die een ander onderwijzen, onderwijzen jullie jezelf niet?
Jullie die prediken dat je niet stelen mag, stelen jullie?
Jullie die zeggen dat men geen overspel mag plegen, plegen jullie zelf over-
spel? Jullie die afgoden verfoeien, plegen jullie tempelroof?
En dan komt de conclusie, onontkoombaar en scherp:
Jullie die in de wet roemen, onteren jullie God door overtreding van de wet?
En zo komt de trots van het volk naar voren. Zij voelden zich verheven boven
andere volkeren, maar zelf overtraden zij de wet.
Maar er zal een dag komen dat ook zij in ware aanbidding de knieën zullen
buigen voor degene die hun Redder is: Christus Jezus, Heer!