Woord vandaag

‘Ongelooflijk zeg, dat van gisteren, ik ben er nog ondersteboven
van. bij wijze van spreken.’

Ja, er wordt weleens de indruk gewekt dat een gelovige niet zou
mogen genieten. Nou, dat kunnen wij wel. Nou en of! Wij genieten

dagelijks van ons hemels lot(s)deel. Een roeping die wij nooit heb-
ben kunnen bedenken. Laten wij daarom meebidden met Efeziërs 1:17
dat wij allen (het hele lichaam van Christus) een geest van wijsheid
en onthulling in erkenning van Hem ontvangen van de Vader van de
heerlijkheid. Dit laatste blijft een bijzondere aanduiding. Voor zover
ik weet is dit de enige keer, dat God zo genoemd wordt. Je vindt ook
‘Vader van de lichten’, bijvoorbeeld. Maar niet wat in Efeziërs 1:17
staat: ‘de Vader van de heerlijkheid’.

‘Dat is dus een hele bijzondere uitdrukking?’

Als je ‘Vader’ ziet als degene die de heerlijkheid brengt, verwekt als
het ware, dan is dat opvallend. Omdat het hier gaat om het lichaam

van Christus. In verband met de hoogste geestelijke waarheden wordt
Hij zo genoemd. Deze waarheden staan in verband met het lichaam
van Christus. Natuurlijk komt alle heerlijkheid tot stand door het werk
van de Zoon van Zijn liefde. Maar als je Efeziërs leest, lijkt het erop,
dat juist de ekklesia die Zijn lichaam is, onlosmakelijk met Hem ver-
bonden is. En dat het lichaam als Zijn complement meewerkt in het grote
plan van onderschikking van allen aan de Zoon en daardoor aan God.
Dan blijkt misschien wel, dat de Vader alle heerlijkheid tot stand brengt
door middel van Zijn Zoon, samen met de zonen die bij het lichaam van
Christus horen.

‘We zijn, als dat zo is, ongelooflijk bevoorrecht. Waar hebben we dat
aan te danken?’

Niet aan iets dat wij zelf gedaan hebben. We hebben er niets aan toe-
of af kunnen doen. Het is te danken aan Gods keuze. Hij koos ons uit,
uit deze wereld om bij het lichaam van Christus te gaan horen. Dat was
al vóór de nederwerping van de wereld besloten (Efeziërs 1:4). Hij deed
het licht aan in ons hart. Zelfs het geloof is een genadegeschenk (Filip-
penzen 1:29). En de bestemming voor ons is een hemelse. Geen toe-
komst op aarde, dat ligt op de weg van Israël. Wij ontvingen een hemel-
se bediening en zouden ook daarnaar leven. Wandelen waardig aan de
roeping waarmee wij geroepen werden. God trekt ons uit de tegenwoor-
dige boze eon, naar Zijn wil. Niets kan verhinderen, dat wij straks ook
lijfelijk te midden van de hemelingen zullen zijn. Wat een uitzicht! Dat
doet je relativeren wat je vandaag op aarde overkomt.  

 

Woord vandaag

‘Net als Israël zijn ook wij uitgekozen, alleen wordt van ons gezegd,
dat het al van vóór de nederwerping van de wereld was.’

Dat is in Christus. In Efeziërs 1:3,4 blijkt, dat wij alleen geestelijke
zegen hebben ontvangen, in Christus. Ook staat erbij: te midden
van de hemelingen. Onze roeping en toekomst is dáár, boven, sa-
men met Christus, voor de hemelse machten en krachten. Geen
enkele andere groep op aarde heeft ooit zo’n roeping gehad. Het
is allemaal teveel om te bevatten met ons gewone menselijke ver-
stand en begripsvermogen. Daarom bidt hij ook in Efeziërs 1 om een
geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem.

‘Velen bidden om een uitstorting van de heilige geest, maar dit is
iets anders, dus.’

Hier gaat het niet om een uitgieten van de heilige geest, maar om een
bijzondere toedeling van de geest van God. Hij stelde al vast in 2 Cor-
inthiërs 1 en in Efeziërs 1:13,14, dat wij al verzegeld zijn met de geest
van de belofte, de heilige toen wij het woord van de waarheid van het
evangelie hoorden. Ook dat is in Christus.
Maar in Efeziërs 1 bidt hij om de geest van wijsheid en onthulling in er-
kenning van Hem. En Wie bidt hij daarom? De Vader van de heerlijk-
heid. Dat zouden wij niet missen. Hij bidt dus speciaal de Vader van de
heerlijkheid om deze bijzondere toedeling. Het gaat hier om de Vader,
die heerlijkheid beoogt voor de  gemeente die het lichaam van Chris-
tus is. Dit moet wel een speciale heerlijkheid zijn.

‘He, dat heb ik eigenlijk nog nooit zo gezien.’

Het gaat hier om de bijzondere roeping en heerlijkheid, die nog niet
in Romeinen of in de beide Korintebrieven bekend was gemaakt. Deze
heerlijkheid betreft het lichaam van Christus, dat geroepen is tot een
speciale lotgenieting (Efeziërs 1:14), niet op aarde. Want Israël kreeg
door loting een lot(s)deel op aarde in het land toebedeeld onder de
aardse Jozua, die immers een type is van de ware hemelse Jozua, onze
Heer Jezus Christus (Efeziërs 1:17). Wij komen niet in de plaats van Israël,
wij sluiten ook niet aan of gaan op in Israël, maar wij ontvangen, door de
rijkdom van Zijn genade, een hemels lot(s)deel, boven, te midden van de
hemelingen!  

Woord vandaag

‘Als je predikingen vandaag de dag beluistert, hoor je eigen-
lijk weinig uit de brieven Romeinen tot en met Filemon.’

In evangelische kring wellicht wat meer dan in de kerken. Maar
men laat dan veel liggen. Genade is op sommige plaatsen wel

goed hoorbaar. Je hoort echter ook daar -soms heel minimaal-
aanvullende voorwaarden. Dan is de genade net niet zuiver meer.
Ook hoor je aanvullend de wet prediken. Allemaal misschien goed
bedoeld, alleen kun je de twee -genade en wet- niet bij elkaar
mengen. Het is: wet óf genade, besnijdenis/doop óf Christus, werk
óf geloof.

‘Daar zullen ze geen “amen” op zeggen als ze dat gewend zijn.’

Nee, ze zullen dat maar een vreemd scherpe boodschap vinden.
Het is wel de Galatenbrief. Daar stelt de apostel het zo scherp.
Men zou nu van hem zeggen, dat hij niet verstandig is en de pole-
miek zoekt. Maar waar het om de waarheid van het evangelie gaat,
week de apostel geen uur. Hij heeft het in confrontatie met de bin-
nengesmokkelde valse broeders geen uur laten lijken op onder-
schikking. (Galaten 2:1-5). Daar kunnen we God dankbaar voor zijn.
Overigens was er in de ontmoeting met de twaalf en vooral bij de
aanzienlijke (Jakobus, Kefas en Johannes) volledige erkenning
van zowel het afzonderlijke apostelschap als van het unieke evan-
gelie dat hij bracht aan de natiën.

‘Dus toen was er niet één, maar waren er twee evangeliën.’

Het evangelie van de besnijdenis en het evangelie van de voorhuid.
Twee afzonderlijke lijnen in Gods heilshandelen met Israël en de
rest van de mensheid. In deze tijd, dit beheer van het geheimenis
(Efeziërs 3:9) regeert genade (Efeziërs 3:2; Romeinen 5:20,21).
Het evangelie van de verlaten apostel houdt in: rechtvaardiging
door geloof, in Zijn bloed, door genade; verzoening door de dood van
de Zoon; een hemelse roeping van de ekklesia die Zijn lichaam is om
in de hemelen de hemelingen onder de voeten van de Zoon te breng-
en. Zo wordt door het lichaam van Christus het  hemelse aspect van
het geheimenis van Christus vervuld!

Woord vandaag

‘Bijzonder, dat we lezen hoe Paulus zijn oude zaken kwijt
raakte en het nieuwe dat ervoor in de plaats kwam.’

Met name in Filippenzen spreekt hij daarvan, in het licht van 
de diverse voorbeelden (Christus Jezus, Timotheüs, Epafro-
ditus). Hij is zelf ook voorbeeld om na te volgen. Dat lezen wij
duidelijk in Filippenzen 3. Daar laat hij de gevolgen zien van de
geestelijke omwenteling en vernieuwing die hij had meege-
maakt. Hij achtte in de praktijk al wat hij voorheen was en bereikt
had, verbeurd. Daarmee zegt hij: ik heb dat definitief achter mij
gelaten.

‘Wat een belangrijke brief is ook dat Filippenzen!’

Zeker, en we lezen daarin hoe hij onder andere zijn eigen be-
snijdenis op de achtste dag noemt als iets dat voor hem niet

langer meer van belang was. Hij wilde zich er niet meer op be-
roemen. Het ging, zoals hij in Kolossenzen 2 schrijft, om de be-
snijdenis van Christus (niet die van Jezus), op Golgotha. Daar
werd de oude mens, het vlees, definitief afgesneden.
Dat is de geestelijke achtergrond voor de praktische gevolgen
in het leven van Paulus. Geen reiligieuze verplichtingen meer,
hij had zijn Jood-zijn, zijn farizeïsme, zijn judaïsme achter zich
gelaten. Dat telde totaal niet meer. Niet langer hoefde hij te pro-
beren de Mozaïsche Thora te houden. Dat zou in het licht van
zijn met en in Christus besneden zijn zeer onlogisch zijn.

‘Wat is dit een diepgaande boodschap zeg!’

Hij was een nieuwe schepping in Christus Jezus geworden, en
de aardse toekomstverwachting had plaats gemaakt voor een
hemelse toekomstverwachting, te midden van de hemelingen.
Niet langer hoefde hij – tijdens en na zijn gevangenschap in
Rome – te werken in  het evangelie van het koninkrijk, omdat
die deur naar het aardse koninkrijk voorlopig in het slot geval-
len was. Ingaande zijn gevangenschap in Rome hoefde hij alleen
nog zijn eigen evangelie van genade te verkondigen, waarin
God en Christus centraal staan. Met een enorme verwachting
van de heerlijkheid van God! 

Woord vandaag

‘He toch goed om gisteren even te zien, dat Paulus geen
Jood is gebleven.’

In de nieuwe schepping vallen vleselijke verschillen sowieso
weg. In Christus Jezus is noch besnijdenis noch voorhuid,
schrijft hij in Galaten 6. Het gaat erom of je een nieuwe schep-
ping bent. En Paulus was dat, in Christus Jezus. Daarmee was
hij voorbij deze oude waarin allerlei vleselijke verschillen en
voorrechten nog een rol spelen. Daarom was Paulus religieus
gezien geen Jood meer. Dat hij afkomstig was uit de stam Ben-
jamin achtte hij als ‘verbeurd’. Daarmee was voor hem ook alle
verplichting van de wet weggevallen. Hij hoefde zich niet lang-
er te houden aan de kasjroet (kosjer eten), noch aan de feesten
van Leviticus 23.

‘Dus dat heeft hij allemaal losgelaten?’

Jawel. Voor hem was er geen bijzondere dag of maand of jaar
meer, alles was in Christus vervuld. Het lichaam van Christus
staat helemaal los van al zulke voorschriften. Dat de Galaten
daar onder (gebracht) waren, verbijsterde hem. Gojim, heide-
nen op wie nooit iets gelegd was als het gaat om het Mozaïsche
systeem, waren nu omgeturnd en leefden onder de wet! Zij
waren teruggekeerd naar de arme grondregels van de wereld.
Zij waren hun vrijheid in Christus Jezus kwijt geraakt. Geen an-
der evangelie had dat bewerkt, maar een andersoortig evange-
lie, en dat is geen evangelie.

‘In elk geval behoorde Paulus niet meer bij het Jodendom,
zijn judaïsme was hij
kwijt.’

Een eigen gerechtigheid, die uit de wet kon hij niet als bezit
beschouwen. Hij sprak wel over het geloof van Christus waar-
door ook hij (Paulus) gerechtigheid ontving. Paulus was diep-
gaand veranderd en kon als geen ander de zware arbeid van
apostel doen. Dat 
was de kracht van Zijn genade, die hem in
staat stelde zoveel 
voor Hem te kunnen doen. Daarmee was
alle roemen uitgesloten. Het draait niet om de kracht en kunde
van de mens, maar om de opstandingskracht van Christus!