Woord vandaag

‘Zo zijn er veel typen van de Heer.’

De Heer toonde aan de Emmaüsgangers al wat in de Schriften
op Hem betrekking had. Paulus toonde later steeds weer tot
de Joodse mensen aan, uit de Schriften, dat Jezus de Messias
is. Daarin zal hij ongetwijfeld hebben gewezen op beelden,
en mensen als Noach en Jozef.

‘We zijn gezegend wanneer we deze dingen mogen horen.’

En Gods plannen met de schepping mogen kennen. Ook dat
zit in de geschiedenis van Noach. Het oude, de oude mens-
heid verdween in feite en maakte plaats voor een nieuwere.
Dat is typologisch een heenwijzing naar het definitief te niet
doen van de oude mensheid aan het kruis. Waarna op de der-
de dag de nieuwe in Hem begon.

‘In Hem zijn wij daar al bij.’

Paulus schrijft dat ook in 2 Corinthiërs 5:14-21. Het oude is
voorbij, zie! het is alles nieuw geworden. Wij zijn –geestelijk
gezien- in Hem een nieuwe schepping. Als gevolg daarvan,
praktisch gezien, kennen wij elkaar niet meer naar het vlees.
Zelfs wanneer wij Christus naar het vlees kenden, thans niet
langer. Wij mogen Hem zien en erkennen als de hemelse Heer,
zittend aan Gods rechterhand, vol heerlijkheid en macht!

Woord vandaag

‘Wat groots, Gods plan.’

Uiteindelijk blijkt, dat niemand bij machte is, dat tegen te
houden. De tegenwerker blijkt keer op keer de lijn naar de
Messias te willen breken. In de tijd van Noach dacht hij wel-
licht dat het zou lukken, toen de watermassa;s opkwamen.
Maar God voorzag in de door Noach gebouwde ark en dat
was –in een type- een beeld van opstanding uit de dood.

‘Ja, mooi, God bewaarde toch.’

Het mooie is, dat water een uitbeelding van het woord van
God is. Het kan tot de dood leiden (het verbond van de let-
ter in stenen gekerfd was een bediening van de dood).
Maar het leidde voor Noach en zijn gezin tot leven, terwijl
het voor de rest van de mensheid leidde tot de dood. Noach
hoorde dat woord en geloofde en zo werd het voor hem tot
leven, bewaring, acht zielen, een nieuw begin.

‘Ja fijn dat God zo die beelden in Zijn woord geeft.’

We kunnen daar niet genoeg van krijgen. Zijn woord openen
en met elkaar delen al altijd een feest. Wanneer de heilige
geest werkt door dat woord, word je enorm bemoedigd.
De geschiedenis van Noach is dat, omdat we daarin zien, dat
God genadig is en met de mens doorgaat. Met het oog op
Degene, van Wie Noach een type is: de Heer Jezus Christus.

Woord vandaag

‘De ingreep binnenkort staat in Openbaring?’

Net als in de dagen van Noach moet God wel ingrijpen, de
mens keert zich meer en meer van God af. Zoals IEUE (Ik ben)
moest vaststellen: de gedachten van de mens zijn er alleen
om kwaad te doen
(Genesis 6:5,6); het berouwde IEUE Alueim
(de Heer God) dat Hij de mens in de aarde gemaakt had.

Hij moest diep ingrijpen, maar dat was in Zijn plan. 

‘Dat is in onze dagen net zo, denk je soms.’

Na Noach is veel gebeurd. Maar ook in de dagen van Noach
blijkt dat God genadig is. Hij doet niet heel de mensheid uit
Zijn ogen weg. Noach vond genade in de ogen van IEUE.
De naam Noach houdt ook verband met het Hebreeuwse
woord voor genade: Chen. Maar ook met het woord voor
troosten: nacham. Noach kon zich troosten in de ark, met
zijn gezin. Hij kon de mensheid voortzetten.

‘En God zette Zijn plan door.’

Het uiteindelijke doel was, de Messias Jezus geboren te
laten worden. Die zou de mensheid loskopen uit de zonde
en de dood, als de grote Goël, de (Ver)losser. Niet weini-
gen zijn ingesloten in dat voornemen van de Vader.
In Efeziërs lezen we de volheid van de afmetingen (dimen-
sies) van Gods grote plan: Zijn liefde betreft de totale schep-
ping: hemelse machten en krachten, hemelse boodschap-
pers, lagere geesten, en heel de mensheid!

Woord vandaag

‘Gelukkig is het evangelie zonder voorwaarden.’

De voorwaarden werden door Jezus Christus vervuld. Hij was
de Zondeloze. Hij werd tot zonde/zondoffer gemaakt, opdat
wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem. Johannes
sprak van Hem: zie het Lam van God dat de zonde van de we-
reld wegneemt
.  Dat Lam was tevoren gekend, vóór de neer-

werping van de wereld.

‘God had het in Zijn plan vastgelegd.’

Van meet aan zouden het Gods genade en liefde zijn, die de
doorslag geven. Niet het gedrag dat de mens in de loop van
de tijd zou vertonen. God zond Zijn Geliefde en Hij werd
mens. Gehoorzaam tot en met de dood van het kruis. Dat
was lijden voor Hem en voor de Vader. Dat kunnen wij niet
bevatten. Misschien iets ervan beseffen.

‘Je blijft verwonderd als je er over nadenkt.’

De liefde van God is onbegrijpelijk en gelukkig onontkoom-
baar. Van de liefde van God, daar kom je nooit vanaf. En dat
stemt je dankbaar en blij. God blijft dwars tegen alles in lief-
hebben. Soms moet Hij vanuit Zijn liefde (diep) ingrijpen,
maar dat is altijd kort (en hevig misschien) en wat daarna
overblijft, is alles. Iedereen zal delen in die nimmer aflatende
liefde van de Vader.

Woord vandaag

‘Fijn te weten, dat God altijd nabij is.’

Ook al verbergt Hij nu nog Zijn aangezicht voor de wereld
en voor Zijn volk, zoals Jesaja zegt. De gelovige ervaart
Zijn 
nabijheid dagelijks. De verzoening van de wereld is
een feit, 
en God strekt Zijn handen van liefde uit naar ieder-
een. In 
het evangelie dat Paulus uitbrengt, klinkt die liefde
door. 
Die liefde vult het hart van alle gelovigen, die komt
uit de heilige geest die in ons uitgegoten is (Romeinen 5:5).

‘Heerlijk zo’n evangelie.’

Hoewel er kleine groepen evangelie verkondigden en niet
zelden te lijden hadden onder religieuze
vervolging (bijvoor-
beeld de Waldenzen en de Albigenzen), kwam een door-
braak bij
de reformatie door toedoen van onder meer Luther.
Genade alleen, zonder werken van de mens, is de basis voor
redding, met
het bloed van Christus dat spreekt van Zijn werk
voor allen.

‘Ik zou me geen raad weten als werken geëist werden.’

Gods genade alleen is duurzaam. Pas wanneer Zijn genade
de basis is (Efeziërs 2:8,9) komen goede werken naar voren,
die God tevoren gereedmaakte, opdat wij daarin zullen wan-
delen, beseffend dat wij Zijn maaksel in Christus Jezus zijn
(nieuwe schepping). Het willen en het werken is niet
anders
dan de uitwerking van Gods werk in ons (Filippen
zen 2:12,13)!