15 september 2019

‘Fijn dat we weten door geloof.’

Dat is ook een voorrecht, we hebben 
nu eenmaal geen alleenrecht. Israël is 
Gods uitverkoren volk. Wij zijn uitgeko-
zen in Christus vóór de nederwerping 
van de wereld, bestemd voor het gees-
telijke lichaam van Christus, dat is een 
heel ander instrument dat het Joodse 
volk. Heel belangrijk in dat verband is
Efeziërs 2:11-22. Daarin is de grote ver-
andering te lezen; van vlees naar geest.
In het vlees hadden de natiën tot aan de
Efezebrief een ondergeschikte plaats 
ten opzichte van Israël.

‘Dat ligt nu anders.’

In de geest zijn de natiën nu op gelijke
hoogte met Israël, als het gelovigen be-
treft. In Galaten 3:27,28 was dat al ge-
zegd. In Christus valt vleselijk verschil 
weg. In 2 Corinthiërs 5 lezen we over 
de nieuwe schepping en daarin bestaat
geen onderscheid, dat is een puur gees-
telijk iets. We zijn in Christus nieuw ge-
schapen. Geen Jood of Griek, geen slaaf 
of vrije meer, noch mannelijk of vrouw-
elijk. In Christus kennen wij elkaar niet 
naar het vlees.

‘Zelfs de Heer niet?’

Paulus stelt vast, dat zelfs wanneer wij 
de Christus naar het vlees gekend had-
den – nu niet langer. De Heer was wat 
het vlees aangaat uit de stam Juda. Hij 
kon niet priester zijn, dat was bestemd 
voor de Levieten. Zo gezien was de Heer
Jezus voluit Jood. Door Zijn opwekking
en opstanding uit de dood zijn grote ver-
anderingen gekomen. Hij kan Hogepries-
ter naar de orde van Melchizedek zijn.
Geslachtsregisters tellen niet langer.
Hebreeën 7 spreekt over deze dingen.