‘We mogen iets van de rijkdom van Zijn genade beseffen, als we Efeziërs lezen.’
Nou, het is heel veel, wat God ons geeft. Het is alles van Hem en niets van ons-
  zelf. We weten ons gered, en dat is: in genade – door geloof – niet uit jullie zelf –
  Gods naderingsgave – niet uit werken – niemand heeft roem. Dit zegt Efeziërs 
  2:8,9 ons. Het sluit alles wat van de mens ingebracht zou kunnen worden, uit.
  Opnieuw raak je onder de indruk, dat heel het handelen van God uit gebeurt
  en dat God zelf alles bewerkt (Efeziërs 1:11). 
  Allereerst wordt in deze verzen opgemerkt, dat het in genade is, dat wij gered-
  den zijn. Het is zuivere genade van God, die al het werken van de mens uitsluit.
  Als je leest, zou je zelfs kunnen vertalen: voor genade, en dan wordt het nog 
  dieper van betekenis, want dan wijst het op de genade-bediening te midden 
  van de hemelingen zoals die in Efeziërs 2:6,7 genoemd wordt.
‘In genade geredden zegt toch iets over onze geestelijke leefomgeving?’
Zeker, wij halen vrij adem in Zijn genade. Zoals de apostel naar de afwijkende
  Galaten opmerkt, dat zij in wet gerechtvaardigd (willen) worden (Galaten 5:4),
  waarbij hij in één adem zegt, dat zij daarmee (in de praktijk!) uit de genade
vallen. En in een wettisch klimaat kun je niet geestelijk vrij ademhalen. Je
bent dan gebonden, in slavernij gebracht (eventueel door valse broeders,
Galaten 2:4).
 
Als je zo leeft als gelovige, ben je zwak in het geloof. 
 
Zoals het niet langer uit genade is als het uit werken zou zijn; beiden sluiten el-
  kaar uit (Romeinen 11:6). Dat is hetzelfde principe. 
  Maar hier gaat het om in of voor genade geredden, dat zijn wij. Een bijzondere 
  betekenis als we dit lezen binnen het tekstverband van Efeziërs 2:1-10, dat uit-
  legt wat het tweede aspect van het Efeze-geheimenis is, dat met Christus Jezus
  te maken heeft. Het is vast voedsel wat wij tot ons nemen, als wij nadenken 
  over deze dingen, die spreken van de verheerlijkte Zoon van God aan Gods rech-
  terhand, te midden van de hemelingen. Daar is onze positie, gezamenlijk met
Hem. En dat kan alleen in of voor genade zijn!
‘En dat beleven wij nu op aarde – in de geest – en straks met ons verheerlijkt li-
  chaam boven, voor de hemelse machten en krachten!’
We horen er eigenlijk niet meer bij, hier op aarde. Hoe wij ook benadrukken, dat
  wij niet van maar wel in de wereld zijn, niettemin worden wij uit deze tegenwoor-
  dige boze eon getrokken (Galaten 1:4) en voelen ons vreemdelingen. Hoe wij ook
  benadrukken, dat wij dagelijks ‘met onze voeten in de klei staan’ en meer van dat
  soort uitdrukkingen, wij horen er eigenlijk niet (meer) bij. God heeft aan ons ken-
  baar gemaakt en maakt aan ons duidelijk, dat wij van Hem zijn en dat Hij ons be-
  doelt voor een bediening niet op aarde, maar boven met Christus Jezus. Dat maakt
  ons niet wereldvreemd, maar wij beseffen, hoe de geest van weerspannigheid 
  werkt in de mensen en hoe zij in duisternis ronddwalen en in feite geen stap verder
  komen. De Prediker constateerde dat al – soms zelfs wat cynisch – en voor ons, 
  die zo de liefde van God mogen beseffen, zou het leiden tot een mededogen voor 
  die mensen die wij dagelijks ontmoeten.
Zo kunnen wij wandelen in genade gered, met een machtige toekomst voor ogen!
