‘Eén van de grootste problemen die alle gelovigen onder ogen moeten
zien, is die van het kwaad. Waarom staat God dat kwaad toe, terwijl Hij
liefde is? Waarom overkomt onschuldige mensen iets akeligs? En waar
komt het kwaad eigenlijk vandaan? Wat is er de bedoeling van?
Door en in het Lam van God werden zowel de tijger als het lammetje
geschapen, want in Hem werd álles geschapen (Kolossenzen 1:16).
Heeft Hij, die het lammetje schiep, ook de tijger gemaakt?
En wat te denken van de sprinkhanen, die met zwermen komen en hele
oogsten kaalvreten, wat het voedsel voor de mens was? Of de slang, die
Eva misleidde zodat zij zondigde met alle vreselijke gevolgen voor de hele
mensheid? Maakte Degene, die het lammetje schiep, dit alles?
Of, om de vraag tot het uiterste te stellen: schiep Hij, die een plan ontwierp
dat de komst van het Lam van God vereiste, eentje die in de Schrift als een
tegenwerker wordt beschreven, en die rondgaat als een brullende leeuw,
zoekend wie hij zal verslinden (1 Petrus 5:8)?
Hoe komen leeuwen, tijgers, beren, luipaarden, wolven en andere roofdieren
in Gods schepping? En bovenal: hoe werd de tegenwerker, die in Openbaring
12:9 en 20:2 de draak, de oude slang, tegenwerker en satan genoemd wordt,
het wezen wat hij nu is?’
Uit: ‘The problem of evil’, J.H. Essex, blz. 1,2